expres - Bijvoeglijk naamwoord
1. met opzet
♢ Hij deed expres niet zijn best.
expres - Zelfstandignaamwoord
1. (spoorwegen) verkorte vorm van exprestrein
♢ Hij ging met de expres op vakantie.
Verwante begrippen
moedwillig, opzettelijk, doelbewust, intentioneel, willens en wetens, met voorbedachte rade, met opzet
Gepubliceerd op 14-11-2017
expres
betekenis & definitie