erom - Voornaamwoordelijk bijwoord
(scheidbaar)
1. persoonlijk *om+het, *om+ze: om de reden,
♢ Hij heeft het erom gedaan.
♢ Hij probeerde een 1 aprilgrap uit te halen, maar niemand moest erom lachten.
♢ Het gaat erom dat „bekende overlastgevers” binnen blijven, aldus Dijkhoff. Hij heeft hierover maandag met burgemeesters gesproken, zei hij in het radioprogramma Dit is de Dag.
Gepubliceerd op 14-11-2017
erom
betekenis & definitie