dóórlopen - Werkwoord
(scheidbaar)
1. lopen tot men ergens doorheen is.
♢ Ik liep door de tunnel tot ik aan het andere einde was gekomen.
2. voortgaan met lopen
♢ wij moesten hard doorlopen om de trein te kunnen halen.
3. vermengd geraakt
♢ Na het wassen op een te warme temperatuur waren de kleuren doorgelopen.
doorlópen - Werkwoord
(niet scheidbaar)
1. een cursus of opleiding voltooien.
♢ Nadat ik de opleiding had doorlopen kon ik voor de nieuwe baan solliciteren.
doorlopen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord doorloop
doorlopen - Werkwoord
1. voltooid deelwoord van doorlopen
Woordherkomst
voltooid deelwoord van doorlopen
Gepubliceerd op 13-11-2017
doorlopen
betekenis & definitie