Gepubliceerd op 13-11-2017

doorlopen

betekenis & definitie

dóórlopen - Werkwoord
(scheidbaar)
1. lopen tot men ergens doorheen is.
Ik liep door de tunnel tot ik aan het andere einde was gekomen.
2. voortgaan met lopen
wij moesten hard doorlopen om de trein te kunnen halen.
3. vermengd geraakt
Na het wassen op een te warme temperatuur waren de kleuren doorgelopen.

doorlópen - Werkwoord
(niet scheidbaar)
1. een cursus of opleiding voltooien.
Nadat ik de opleiding had doorlopen kon ik voor de nieuwe baan solliciteren.

doorlopen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord doorloop

doorlopen - Werkwoord
1. voltooid deelwoord van doorlopen

Woordherkomst
voltooid deelwoord van doorlopen