donzen - Bijvoeglijk naamwoord
1. van dons gemaakt, met dons gevuld
♢ Zwetend word ik wakker in mijn tent. Ik doe mijn muts af, trek mijn wollen sloffen uit en rits mijn dikke donzen slaapzak open. Het lijkt alsof ik in de Sahara kampeer en de zon op het doek brandt. Maar ik lig in een tentje in het ijzige noorden van Zweden. Uit angst voor onderkoeling heb ik me zo warm aangekleed dat ik juist oververhit ben geraakt. Snel weg met die warme kruik!
2. zacht als dons
♢ Wees blij, zou je tot Stephan willen zeggen, dat jou de droefenis van die huisraad is ontgaan. De pluizenbolletjes zijn te schattig om dat bars op te merken. Maar Bervoets laat het de lezer denken. Onder haar donzen vertelstem zit een serpent, gelukkig.
Woordherkomst
afleiding van dons
Synoniemen
[2] donsachtig
Gepubliceerd op 13-11-2017
donzen
betekenis & definitie