Gepubliceerd op 13-11-2017

donzen

betekenis & definitie

donzen - Bijvoeglijk naamwoord
1. van dons gemaakt, met dons gevuld
Zwetend word ik wakker in mijn tent. Ik doe mijn muts af, trek mijn wollen sloffen uit en rits mijn dikke donzen slaapzak open. Het lijkt alsof ik in de Sahara kampeer en de zon op het doek brandt. Maar ik lig in een tentje in het ijzige noorden van Zweden. Uit angst voor onderkoeling heb ik me zo warm aangekleed dat ik juist oververhit ben geraakt. Snel weg met die warme kruik!
2. zacht als dons
Wees blij, zou je tot Stephan willen zeggen, dat jou de droefenis van die huisraad is ontgaan. De pluizenbolletjes zijn te schattig om dat bars op te merken. Maar Bervoets laat het de lezer denken. Onder haar donzen vertelstem zit een serpent, gelukkig.

Woordherkomst
afleiding van dons

Synoniemen
[2] donsachtig