dol op - Bijvoeglijk naamwoord
1. verrukt van, verzot op
♢ Beren zijn dol op honing
♢ Hij bleef dol op zijn kleinkinderen.
♢ Door zijn lange verblijf in Engeland werd hij dol op rugby.
2. verliefd
♢ Dol op haar man aarzelde ze geen moment om met hem mee te gaan.
Woordherkomst
vaste verbinding van dol (bijvoeglijk naamwoord) en op (voorzetsel)
Gepubliceerd op 13-11-2017
dol op
betekenis & definitie