dok - Zelfstandignaamwoord
1. (muziekinstrument) onderdeel van een klavecimbelmechaniek waarmee een snaar in trilling wordt gebracht door deze met een plectrum (kiel) opzij te duwen en dan te laten schieten
♢ De plectra aan de dokken maakte men vroeger van ravenpennen.
2. (scheepvaart), (waterstaat) voor buitenwater afsluitbaar gedeelte van een scheepswerf of een drijvende (ponton-)constructie waarmee, door het in- of uitlaten van water, schepen voor inspectie, onderhoud en reparatie kunnen worden drooggezet
♢ Het schip ligt nu in dok voor reparatie.
3. (scheepvaart), (waterstaat) een haven in een havencomplex waar schepen kunnen worden afgemeerd, wachten, geladen of gelost
♢ Achter de zeesluis van Antwerpen hebben de dokken geen last van getijverschil.
dok - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokken
♢ Ik dok
2. gebiedende wijs van dokken
♢ dok!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokken
♢ dok je?
Synoniemen
[2] droogdok
Verwante begrippen
[1] kiel, plectrum, snaar, demper, [2] botenlift, [3] binnenhaven, kade, steiger, pier, terminal, overslag, container
Gepubliceerd op 13-11-2017
dok
betekenis & definitie