Gepubliceerd op 13-11-2017

dok

betekenis & definitie

dok - Zelfstandignaamwoord
1. (muziekinstrument) onderdeel van een klavecimbelmechaniek waarmee een snaar in trilling wordt gebracht door deze met een plectrum (kiel) opzij te duwen en dan te laten schieten
De plectra aan de dokken maakte men vroeger van ravenpennen.
2. (scheepvaart), (waterstaat) voor buitenwater afsluitbaar gedeelte van een scheepswerf of een drijvende (ponton-)constructie waarmee, door het in- of uitlaten van water, schepen voor inspectie, onderhoud en reparatie kunnen worden drooggezet
Het schip ligt nu in dok voor reparatie.
3. (scheepvaart), (waterstaat) een haven in een havencomplex waar schepen kunnen worden afgemeerd, wachten, geladen of gelost
Achter de zeesluis van Antwerpen hebben de dokken geen last van getijverschil.

dok - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokken
♢ Ik dok
2. gebiedende wijs van dokken
dok!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokken
dok je?

Synoniemen
[2] droogdok

Verwante begrippen
[1] kiel, plectrum, snaar, demper, [2] botenlift, [3] binnenhaven, kade, steiger, pier, terminal, overslag, container