dito - Zelfstandignaamwoord
1. een bevestiging in alle bijzonderheden
♢ Hij kon zijn dito daarover niet uitspreken.
dito - Bijvoeglijk naamwoord
1. eender, hetzelfde
♢ Hij had een blauwe hoed en een dito jasje aan.
dito - Bijwoord
1. eveneens
♢ De toneelspelers werden kleddernat door de plotselinge regenbui en de toeschouwers dito.
Woordherkomst
van het Italiaanse voltooid deelwoord detto (gezegd); het (hiervoor) gezegde
Gepubliceerd op 13-11-2017
dito
betekenis & definitie