Gepubliceerd op 03-10-2017

daver

betekenis & definitie

daver - Zelfstandignaamwoord
1. (informeel) (het) beven, schok, schrik, rilling
daver - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van daveren
    * Ik daver
2. gebiedende wijs van daveren
    * daver!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van daveren
    * daver je?

Woordherkomst
Ontleend aan het Vlaams

Uitdrukkingen en gezegden
    ♦ den daver op het lijf jagen
        schrik aanjagen, iemand heel bang maken
    ♦ de daver op het lijf hebben
        erg bang zijn