confuus - Bijvoeglijk naamwoord
1. verward
♢ Wat WADA in de e-mail over een amnestieregeling aan de sportbonden in wezen zegt: wij weten niet hoe lang meldonium nog traceerbaar is, want daarvoor ontbreekt het wetenschappelijk bewijs, en we laten aan u over sporters die voor 1 maart ‘gepakt’ zijn wel of niet te bestraffen. Nou, dan weet je het wel, zegt Olfers. „Bonden zullen daar ruimhartig mee omgaan. Ook de nationale dopingautoriteiten lijken confuus. Niemand weet precies hoe er nu gehandeld moet worden.”
2. verlegen
♢ ‘Diana, can you help me?’ Een duidelijke hulpvraag, mijn Florence Nightingale-hart sprong op. Of ik even in zijn oogkas wilde loeren. Ik boog me over hem. Voorzichtig legde ik mijn handen op zijn hoofd en wang, en trok ik zijn ooglid omhoog. Zo dicht bij een collega was ik niet eerder geweest. Onze neuzen raakten elkaar bijkans, ik voelde zijn adem langs mijn wang strijken. ‘Don’t be afraid’, zei hij bemoedigend. Ik raakte confuus, maar hij bedoelde enkel dat ik niet bang hoefde te zijn hem pijn te doen. Hoe ik ook gluurde, en hoe hij ook rolde met zijn oog: ik kon niets ongewoons ontdekken. Een dag later werd in het ziekenhuis door een echte verpleegster een staalsplinter verwijderd. Tot een romance is het nooit gekomen.
Woordherkomst
uit het Frans
Synoniemen
[1] onsamenhangend, in de war, onordelijk, verwonderd, ontdaan, stupefait
[2] verbluft, beduusd, beschaamd, bedremmeld
Antoniemen
[2] zelfverzekerd
Gepubliceerd op 13-11-2017
confuus
betekenis & definitie