collega - Zelfstandignaamwoord
1. een persoon die voor hetzelfde bedrijf werkt.
♢ - Samen met mij werden er nog zes andere collega's ontslagen.
♢ - Een op de drie werknemers heeft wel eens iets met een collega gehad, blijkt uit een onderzoek dat vacaturewebsite jobbird.com vorig jaar hield onder vijfhonderd respondenten. Volgens de enquête die uitzendbureau Unique elk jaar rond Valentijnsdag houdt, heeft zelfs tweederde van de werknemers wel eens wat met elkaar uitgespookt.
2. een vak- of ambtgenoot.
♢ - Een op de drie zorgverleners die een collega ziet disfunctioneren, doet daar niets aan. Zelfs als het welzijn van de patiënt in het geding is, trekt een deel van de artsen niet aan de bel. Dat blijkt uit een onderzoek van het Nijmeegse Radboudumc, zo meldt Trouw.
♢ - Wetenschappers feliciteerden hun collega met zijn uitvinding.
Woordherkomst
Afkomstig van het Latijnse woord collēga (een ambtgenoot). Samengesteld uit lēgāre (naar een ambassade sturen) met het voorvoegsel col-
Synoniemen
[1] medewerker
[2] ambtgenoot, ambtsgenoot, ambtsgenote, vakbroeder, beroepsgenoot, beroepsgenote, confrère, confrater, vakgenoot
Verwante begrippen
conculega
Gepubliceerd op 13-11-2017
collega
betekenis & definitie