breken - Werkwoord
1. ergatief (algemeen) in stukken uiteenvallen
♢ De ruit is vanmiddag gebroken.
2. ergatief een doorgang, scheiding forceren
3. ergatief (van de jongensstem) wisselen
♢ In de puberteit breekt de jongensstem
4. ergatief (natuurkunde) (optica) veranderen van richting van stralen
♢ licht dat door middel van een prisma afgebogen worden|wordt
5. (ov) in stukken uiteen doen vallen
♢ Vanmiddag brak een hevige windvlaag de ruit van de voorkamer.
Uitdrukkingen en gezegden
♦ De staf over iets/iemand breken
iets/iemand afkeuren
♦ Een lans breken voor iemand
het voor iemand opnemen ofwel: voor iemand de best doen diegene ergens mee te helpen iets te verkrijgen
♦ Een potje kunnen breken (bij iemand)
iemand wordt niet gauw boos
♦ Ergens een lans voor breken
♦ Het ijs is gebroken
na een kil begin is men vriendelijk tegen elkaar
♦ Iemand kunnen maken en breken
de mogelijkheid hebben te beslissingen over iemands leven en dood en welbevinden
♦ Je kan geen omelet maken zonder eieren te breken.
om iets te bereiken moet je kosten maken of moeite doen
♦ Langzaam aan, dan breekt het lijntje niet.
je kunt beter rustig doorwerken, dan kan er het minste fout gaan
♦ Men kan geen ijzer met handen breken.
iets niet doen omdat er op dat moment de tijd/middelen niet voor handen zijn
♦ Nood breekt wet.
bij moeilijke omstandigheden is er meer geoorloofd
♦ Nu breekt mijn klomp.
van verbazing niet meer weten wat te zeggen
Synoniemen
kapot maken, schenden, stukslaan, verbrijzelen
Verwante begrippen
breking, breuk, fractuur, schending, schennis, verbreking
Gepubliceerd op 10-11-2017
breken
betekenis & definitie