Gepubliceerd op 10-11-2017

boomrijk

betekenis & definitie

boomrijk - Bijvoeglijk naamwoord
1. rijk aan bomen en bossen, dicht met bomen beplant
De aanhef van de bundel neemt je mee in een van de vele meanders van de Schelde, met zijn typisch boomrijk landschap, zijn watergronden, het trompen van de boten, het water dat de landschappen scheidt en onbereikbaar maakt, de waterkant, de geur van teer en slijk, de fauna en de flora in de dagen van mist en isolatie.

Woordherkomst
samenstelling van boom(zelfstandig naamwoord) en rijk

Synoniemen
bebost, bosrijk, houtrijk