blindelings - Bijvoeglijk naamwoord
1. in den blinde gebeurend
2. zonder kennis van zaken
blindelings - Bijwoord
1. zonder te zien
♢ Hij moest blindelings zijn weg zien te vinden in de donkere gang.
♢ Hij wist de weg zo goed dat hij blindelings de weg kon vinden.
2. in het wilde weg, zonder overleg, op goed geluk
♢ Hij probeerde door blindelings op een paar knoppen de drukken de lift weer in beweging te krijgen.
3. zonder zich een eigen oordeel te vormen
♢ Hij volgde blindelings zijn partijleider.
Woordherkomst
afgeleid van blind met het achtervoegsel -lings met het invoegsel -e-
Synoniemen
in den blinde, geblinddoekt
Verwante begrippen
[3] kadaverdiscipline
Gepubliceerd op 30-10-2017
blindelings
betekenis & definitie