blikken - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord blik
blikken - Bijvoeglijk naamwoord
1. van blik vervaardigd
♢ Er zat een blikken plaatje opgeschroefd.
2. alsof van blik vervaardigd of afkomstig daarvan
♢ De toeter produceerde een schel blikken geluid.
blikken - Werkwoord
1. (inerg) in een bepaalde richting kijken
♢ Hij blikte even naar haar, maar moest snel zijn aandacht weer op het verkeer richten.
2. (inerg) schitteren
♢ een fraai blikkend scherp mes
Woordherkomst
[zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord] afgeleid van blik met het achtervoegsel -en
[werkwoord 1,2] van het Middelnederlandse woord blicken "schitteren, lonken"
[werkwoord 3] verbastering van (verbleken|ver-)bleken
Uitdrukkingen en gezegden
♦ zonder blikken of blozen
doen als of je je niet schaamt of dat je iets verkeerds gedaan hebt:::Zonder blikken of blozen vertelde hij over zijn buitenechtelijke relatie met zijn baas.
Gepubliceerd op 30-10-2017
blikken
betekenis & definitie