Gepubliceerd op 30-10-2017

blikken

betekenis & definitie

blikken - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord blik

blikken - Bijvoeglijk naamwoord
1. van blik vervaardigd
Er zat een blikken plaatje opgeschroefd.
2. alsof van blik vervaardigd of afkomstig daarvan
De toeter produceerde een schel blikken geluid.

blikken - Werkwoord
1. (inerg) in een bepaalde richting kijken
Hij blikte even naar haar, maar moest snel zijn aandacht weer op het verkeer richten.
2. (inerg) schitteren
een fraai blikkend scherp mes

Woordherkomst
[zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord] afgeleid van blik met het achtervoegsel -en
[werkwoord 1,2] van het Middelnederlandse woord blicken "schitteren, lonken"
[werkwoord 3] verbastering van (verbleken|ver-)bleken

Uitdrukkingen en gezegden
♦ zonder blikken of blozen
doen als of je je niet schaamt of dat je iets verkeerds gedaan hebt:::Zonder blikken of blozen vertelde hij over zijn buitenechtelijke relatie met zijn baas.