binnen - Bijwoord
1. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord hierbinnen
♢ Hier liggen maar twee straten binnen.
2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord binnenkomen
♢ Hij kwam de kamer binnen.
3. te binnen schieten: herinneren
♢ Het schoot me nog net op tijd te binnen dat ik nog een afspraak had.
4. van binnen: aan de binnenkant, in jezelf
♢ De dikke, ruwe man was van binnen eigenlijk een heel lieve man.
♢ Het prachtige huis was van binnen een ruïne.
binnen - Voorzetsel
1. in een bepaald bestek of ruimte
♢ Deze straat ligt binnen de grachtengordel.
2. in een bepaalde tijd
♢ wij verwachten binnen een week uitsluitsel over deze kwestie
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: binnen
Oudernederlands: binnan
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Binnen zijn
zoveel verdiend hebben dat iemand niet meer hoeft te werken
♦ De aap binnen hebben
het geld ontvangen hebben
♦ Het paard van Troje binnen halen
Ongemerkt de vijand binnen halen
♦ Voor de bui binnen zijn
voordat het slecht werd genoeg verdiend hebben
Antoniemen
buiten
Gepubliceerd op 10-11-2017
binnen
betekenis & definitie