Gepubliceerd op 10-11-2017

binnen

betekenis & definitie

binnen - Bijwoord
1. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord hierbinnen
Hier liggen maar twee straten binnen.
2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord binnenkomen
Hij kwam de kamer binnen.
3. te binnen schieten: herinneren
Het schoot me nog net op tijd te binnen dat ik nog een afspraak had.
4. van binnen: aan de binnenkant, in jezelf
De dikke, ruwe man was van binnen eigenlijk een heel lieve man.
Het prachtige huis was van binnen een ruïne.

binnen - Voorzetsel
1. in een bepaald bestek of ruimte
Deze straat ligt binnen de grachtengordel.
2. in een bepaalde tijd
wij verwachten binnen een week uitsluitsel over deze kwestie

Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: binnen
Oudernederlands: binnan

Uitdrukkingen en gezegden
Binnen zijn
zoveel verdiend hebben dat iemand niet meer hoeft te werken
♦ De aap binnen hebben
het geld ontvangen hebben
♦ Het paard van Troje binnen halen
Ongemerkt de vijand binnen halen
♦ Voor de bui binnen zijn
voordat het slecht werd genoeg verdiend hebben

Antoniemen
buiten