bil - Zelfstandignaamwoord
1. (anatomie) elk van beide lichaamsdelen gevormd door de grote spieren die het bekken aan de achterkant bedekken
♢ Ze ging met haar billen in het mos zitten.
bil - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van billen
♢ Ik bil
2. gebiedende wijs van billen
♢ bil!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van billen
♢ bil je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Wie zijn billen (ver)brandt, moet op de blaren zitten.
*Wie fouten maakt, moet met de gevolgen leven.
♦ in zijn blote billen
naakt, bloot
♦ iemand op de billen slaan
lijfstraf op de billen toedienen
♦ iemand voor de billen geven
lijfstraf op de billen toedienen
♦ met de billen bloot gaan
zijn fouten publiek maken
♦ van bil gaan
geslachtsgemeenschap hebben
Gepubliceerd op 10-11-2017
bil
betekenis & definitie