bevoorraad - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevoorraden
♢ Ik bevoorraad
2. gebiedende wijs van bevoorraden
♢ bevoorraad!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevoorraden
♢ bevoorraad je
4. voltooid deelwoord van bevoorraden
♢ De stad werd goed bevoorraad.
bevoorraad - Bijvoeglijk naamwoord
1. voorzien van alle benodigdheden
♢ Een goed bevoorraad basiskamp bleek onmisbaar voor de expeditie.
Gepubliceerd op 10-11-2017
bevoorraad
betekenis & definitie