beuzel - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) (17e eeuw) lasterpraat, leugenpraat
2. (verouderd) (17e eeuw) iets van generlei waarde
beuzel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuzelen
♢ Ik beuzel
2. gebiedende wijs van beuzelen
♢ beuzel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuzelen
♢ beuzel je?
Gepubliceerd op 10-11-2017
beuzel
betekenis & definitie