beuk - Zelfstandignaamwoord
1. (plantkunde) Fagus sylvatica een Europese hardhoutboom
♢ Een beuk heeft een gladde stam een eik heeft een ruwe bast.
2. een bekisting als hulpmiddel bij tunnelbouw
3. een onderdeel van een kerkgebouw, schip
♢ De beuk van de kerk bestond uit een middenschip en twee zijbeuken.
4. een stevige duw, oplawaai, opdoffer (-> ww. beuken)
♢ Ik kreeg verschillende beuken van mijn tegenstander te verduren.
5. het rammen van een poort
♢ Ik gaf een flinke beuk tegen de gesloten deur zodat die openvloog.
♢ De beuk erin!
beuk - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuken
♢ Ik beuk
2. gebiedende wijs van beuken
♢ beuk!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuken
♢ beuk je?
Synoniemen
[1] beukenboom
Verwante begrippen
gewone beuk, groene beuk
Gepubliceerd op 10-11-2017
beuk
betekenis & definitie