besmet - Bijvoeglijk naamwoord
1.
besmet - Deelwoord
1. voltooid deelwoord van besmetten
1. vormt de voltooide tijden
♢ Een chirurg heeft enkele tientallen patiënten besmet met hepatitis B.
2. vormt de lijdende vorm
♢ Niet iedereen die besmet wordt met de bacterie, wordt daadwerkelijk ziek.
3. vormt de onpersoonlijke lijdende vorm
♢ De kans dat er meer mensen worden besmet is erg klein.
4. vormt een ergatieve constructie
♢ Je kunt besmet raken door vlees rauw of onvoldoende verhit te eten.
5. attributief gebruikt
♢ De met H1N1 besmette studenten kregen te horen dat ze beter maar thuis konden blijven, omdat ze anders iedereen zouden aansteken.
6. als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
♢ Hij is besmet met hiv.
besmet - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van besmetten
2. gebiedenwijs van besmetten
Synoniemen
geïnfecteerd
Antoniemen
onbesmet
Gepubliceerd op 10-11-2017
besmet
betekenis & definitie