behang - Zelfstandignaamwoord
1. ter versiering op de muur aangebrachte papieren bedekking
♢ Het wordt tijd voor een nieuw behangetje.
2. haren aan de onderbenen van een paard
♢ Friese paarden hebben een fraai behang
behang - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behangen
♢ Ik behang
2. gebiedende wijs van behangen
♢ behang!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behangen
♢ behang je?
Woordherkomst
afgeleid van hang (stam van het werkwoord hangen) met het voorvoegsel be-
Gepubliceerd op 10-11-2017
behang
betekenis & definitie