Gepubliceerd op 31-10-2017

armelijk

betekenis & definitie

armelijk - Bijvoeglijk naamwoord
1. op een armoedige bekrompen manier
In het fin de siècle was op de foto gaan nog iets bijzonders. Vrouwen houden hun hoed of hun schort (en hun hart) vast. De werkman oogt zelfverzekerd. Ze kijken onbevangen de lens in. Wat gebeurt daar? De foto’s zijn onweerstaanbaar, ook omdat ze beweren dat de jaren rond 1900 misschien armelijk maar toch idyllisch waren.

Woordherkomst
afgeleid van arm met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-

Synoniemen
arm, armetierig, armoedig, armzalig, bekrompen, kaal, karig, minvermogend, pover, schamel, sjofel, sober, behoeftig, berooid, haveloos, schriel

Antoniemen
rijk, luxe, weelderig, gegoed, welvarend, bemiddeld