afvallen - Werkwoord
1. ergatief gewicht verliezen
♢ De dikke man wilde in korte tijd veel afvallen.
2. ergatief de koers van een schip in de richting van de lijzijde wijzigen
♢ We gingen veel te scherp aan de wind, dus gaf de schipper bevel tot afvallen.
3. ergatief ontrouw worden aan zijn geloof
♢ Nadat zijn vrouw was overleden, ondanks alle gebeden die hij gebeden had, is hij van zijn geloof afgevallen.
4. ergatief vallen vanaf een hoger gelegen plek
♢ Hij was bang dan zijn kinderen van het muurtje af zouden vallen het diepe ravijn in.
5. ergatief niet meer meetellen, niet meer kunnen meedoen
♢ Vijf van de zes studenten zullen afvallen, want het is nu eenmaal een heel zware studie.
6. elkaar steunen
♢ Vader en moeder zullen elkaar nooit afvallen in tegenwoordigheid van vreemden.
Woordherkomst
samenstelling van af(bijwoord) en vallen(werkwoord)
Synoniemen
[1]: vermageren
Antoniemen
[1]: aankomen
[2]: oploeven
Verwante begrippen
afval, afvallig, afvalligheid
Gepubliceerd op 31-10-2017
afvallen
betekenis & definitie