aftrekken - Werkwoord
1. (ov), (wiskunde) rekenkundige bewerking waarbij een getal met een getal verminderd wordt
♢ Als je drie van vijf aftrekt, krijg je twee.
2. (ov) iets met een trekkende beweging losmaken, verwijderen door te trekken
♢ Hij heeft vandaag het blaadje van de scheurkalender afgetrokken.
3. (ov) de trekker van een pistool overhalen
4. (ov) korten
♢ Wij willen graag deze kosten aftrekken.
5. (ov) (Limburg) een foto (van iets of iemand) maken
♢ Als u in het hokje gaat zitten trek ik u zo meteen af.
6. (ov) (Limburg) de wc doorspoelen
♢ Vergeet niet de wc af te trekken nadat je geplast hebt!
7. (Noord-Nederland) (refl) zich ~: masturberen van een man.
8. (ov) een man met de hand seksueel bevredigen
9. (ov) een infusie (aftreksel) maken van iets
♢ Men kan het zaad ook wel in wijn aftrekken of thee maken van de bladeren.
10. ergatief (militair) het strijdperk of de belegering verlaten, zich verwijderen, weggaan
♢ Toen de vijand eindelijk afgetrokken was, haalde de hele bevolking opgelucht adem en werd er feest gevierd.
aftrekken - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aftrek
Woordherkomst
samenstelling van af(bijwoord) en trekken(werkwoord)
Synoniemen
[6.] afrukken
af·trek·ken
Gepubliceerd op 31-10-2017
aftrekken
betekenis & definitie