afleggen - Werkwoord
1. (ov) het voorbereiden van de overledene(n) op de begrafenis
♢ De kinderen hielpen mee met het afleggen van hun dode vader.
2. (ov) afstand overbruggen
♢ Ik moest tien kilometer afleggen om thuis te komen.
3. (inerg) ~ tegen: verliezen van
♢ Frankrijk legde het af tegen Nederland tijdens de voetbalwedstrijd.
4. van het lichaam doen
♢ Het legde zijn jas af bij het binnentreden van het warme klaslokaal.
5. doen, volbrengen
♢ een examen afleggen
Woordherkomst
samenstelling van af(bijwoord) en leggen(werkwoord)
Gepubliceerd op 31-10-2017
afleggen
betekenis & definitie