afkatten - Werkwoord
1. iemand op een onvriendelijke manier toespreken
♢ Asscher was na een halfuurtje uitgesproken en het duurde even voor ik antwoord kreeg op mijn bondige vraag: „En?” „Een goede rede”, zei ze, waarna ze aarzelde. „Maar je voelt nog niet helemaal de vonk?”, viste ik. Ze knikte. „Maar dat zal ook wel komen”, zei ze, „omdat ik laatst weer de beelden terugzag van hoe hij Diederik afkatte en hoe geslagen die daarop reageerde.”
♢ „De Tweede Kamerverkiezingen. Ik heb veel debatten gekeken, want mijn man volgt het allemaal op de voet. Het viel mij op dat Rutte en Samsom een beetje lullig tegenover elkaar stonden. Ze waren alleen maar bezig met elkaar afkatten en met proberen zelf het beste uit de bus te komen. En ik geloof ze ook niet. Uiteindelijk heb ik Partij voor de Dieren gestemd, net als de vorige keren.”
afkatten - Werkwoord
1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afkatten
♢... dat wij afkatten
♢... dat jullie afkatten
♢... dat zij afkatten
Woordherkomst
samenstelling van af en katten
Synoniemen
afsnauwen, afblaffen, afkraken, afbekken
Gepubliceerd op 31-10-2017
afkatten
betekenis & definitie