aanvoeren - Werkwoord
1. bevel voeren over, leiden
♢ Na enkele grote overwinningen kreeg hij een groot leger om aan te voeren.
2. aanbrengen, naartoe transporteren
♢ Zij voeren graan aan nu de oogst verloren is gegaan.
3. bijbrengen als bewijs
♢ De verdediging wil ook nog iets aanvoeren.
aanvoeren - Werkwoord
1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanvaren
♢... dat wij aanvoeren
♢... dat jullie aanvoeren
♢... dat zij aanvoeren
aanvoeren - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanvoer
Woordherkomst
samenstelling van aan(voorzetsel) en voeren(werkwoord)
Gepubliceerd op 31-10-2017
aanvoeren
betekenis & definitie