aanstoot - Zelfstandignaamwoord
1. een ergernis veroorzaken, zich aan iets ergeren
♢ Zit toch niet zo'n aanstoot te geven!
♢ Veel mensen nemen aanstoot aan naaktfoto's in de openbare ruimte.
2. een botsing, of iets met een bruuske beweging een zetje geven
♢ De aanstoot van een biljardbal met een keu.
aanstoot - Werkwoord
1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
♢... dat ik aanstoot
2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
♢... dat jij aanstoot
3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
♢... dat hij aanstoot
Woordherkomst
Naamwoord van handeling aanstoten
Gepubliceerd op 31-10-2017
aanstoot
betekenis & definitie