aangeven - Werkwoord
1. (ditr) aanreiken, in handen geven
♢ Kun je me de afstandsbediening aangeven?
2. aanduiden
♢ Hij gaf de zaken die hij besprak aan op het beeldscherm met een laserstokje.
3. een (gezocht) persoon bij de autoriteiten melden
♢ De vrouwenmishandelaar werd door de buren aangegeven.
♢ Je moet het pasgeboren kind aangeven bij de gemeente.
Woordherkomst
samenstelling van aan(voorzetsel) en geven(werkwoord)
Uitdrukkingen en gezegden
♦ de toon aangeven
de leider zijn
Gepubliceerd op 31-10-2017
aangeven
betekenis & definitie