aandoen - Werkwoord
1. (ov) (kleren) aantrekken
♢ Het jonge kind kreeg een applaus toen het zijn kleren voor het eerst zelf aandeed
2. (ov) (iemand iets) berokkenen
♢ De vader wist niet wat hij zijn kinderen aandeed door hun te verlaten.
3. (ov) (iets) aantasten
4. (ov) (iemand) ontroeren
5. (ov) (iemand of iets) bezoeken
♢ Op weg van school deden we altijd even de snackbar aan.
6. (ov) lampen ontsteken, kachel aansteken
♢ Als we gaan werken aan ons bureau doen we eerst de computer en de lampen aan.
Woordherkomst
[1-5] samenstelling van aan(voorzetsel) en doen(werkwoord)
[6] samenstelling van aan(bijwoord) en doen(werkwoord)
Uitdrukkingen en gezegden
♦ zich iets aandoen
zelfmoord plegen
♦ hij kan zich zelf wel iets aandoen
ergens heel veel spijt van hebben
Gepubliceerd op 31-10-2017
aandoen
betekenis & definitie