(Gr. v, onderzoek). Een ten allen tijde bestaan hebbende richting, zoo oud als de wijsbegeerte.
Reeds in Pyrrho vond zij een ernstig verdediger, evenals later in Karneades (2de eeuw v.C.), Aenesidemus (1ste eeuw n.C.) en Sextus Empiricus (3de eeuw n.C.). Zij vertegenwoordigt den twijfel aan de volstrekte waarheid onzer oordeelvellingen, op grond van de onderling zoo uiteen!oopende en elkander weersprekende meeningen, standpunten en richtingen, de willekeurigheid der uitgangspunten enz. Wij nemen de dingen slechts waar zóó als zij ons toeschijnen op grond van de organisatie onzer zintuigen; de beelden dus, die wij ons op grond van die waarnemingen van de dingen vormen, zijn niet zuiver en adaequaat aan de dingen zelve, maar onbetrouwbaar. Al onze kennis draagt slechts een phaenomenalistisch karakter en berust op subjectieve bewustzijnstoestanden. Een objectieve kennis van den aard en het wezen der dingen kunnen wij noch door zintuigelijke waarneming, noch door denken verkrijgen, zoodat veelal tegenovergestelde meeningen isosthenisch eenzelfde bewijskracht bezitten en evenveel recht van bestaan kunnen doen gelden.Natuurlijk staat het skepticisme lijnrecht tegenover alle dogmatiek en scholastiek. Maar ten onrechte zijn velen voor skeptici versleten, die zooals Hume veeleer positivist of agnosticus dienen te heeten. Wie evenwel niet in staat is in zulk een agnosticisme te berusten, loopt groote kans van, is hij eenmaal aan de zekerheid zijner inzichten gaan twijfelen, in zijn verlies aan vertrouwen in 's menschen weten en denken zich te werpen in den schoot eener Kerk met haar op gezag te aanvaarden dogmata, en zijn heil te gaan zoeken in een blindelingsch geloof om aan zijn folterenden twijfel te ontkomen.