Eig. in ’t algemeen = uitkiezing; maar in de biologische wetenschappen meer speciaal gebruikt voor de teeltkeus als hoofdbestanddeel van de leer van het Darwinisme. Uit die selectie toch wordt door haar het ontstaan van nieuwe soorten verklaard; en wel doordat in den strijd om ’t bestaan de 't best aan omgeving en levensomstandigheden aangepaste individuen bewaard blijven en zich voortplanten, zoodoende hunne eigenschappen op een nageslacht overdragend; terwijl de overige, met voor dien strijd minder gunstige eigenschappen bedeelde individuen te gronde gaan en niet voor voortplanting in aanmerking komen.
Natuurlijk sluit de selectie-leer het bestaan in van eene variabiliteit der organismen; terwijl verder bij haar worden onderscheiden een natuurlijke en een kunstmatige teeltkeus, van welke de laatste wordt toegepast door fokkers en kweekers, voerende tot eene versnelde variatie en veredeling van rassen. Ook kan men daarnaast nog onderscheiden eene sexueele selectie, eene sociale selectie enz.