De leer volgens welke onze kennis nimmer een absoluut, maar steeds slechts een betrekkelijk karakter draagt, en daarmede dus ook alle waarheid en waarde die wij den dingen toekennen, aangezien deze, evenals al onze oordeelen, voortvloeien uit onderlinge betrekkingen. Van algemeengeldige absolute normen is hierbij dan ook geen sprake.
Elke maatstaf dien wij aanleggen ter bepaling van waarheid en waarde, berust ten slotte op min of meer subjectieve psychische gegevens, niet op een daarbuiten gelegen iets. Daarenboven blijven wij niet eens voortdurend onszelven gelijk, ook al mogen wij door de continuïteit van het zelfbewustzijn in dien waan verkeeren.De leer van het relativisme, dat verwant is aan het psychologisme, is belichaamd in het bekende woord van Protagoras: de mensch is de maat aller dingen. Wij kennen de dingen slechts voor zooverre onze vermogens ons daartoe bekwaam maken; bezaten wij b.v. andere of een grooter aantal zintuigen, waardoor wij in staat waren chemische stralen of electrische golven direct waar te nemen, dan zou ongetwijfeld de wereld zich gansch anders aan ons voordoen. Bij een zoo beperkt en gebrekkig waarnemings- en kenvermogen als waarover wij beschikken, bestaat er geen enkele zekerheid of zelfs waarschijnlijkheid dat de dingen in werkelijkheid zóó zijn als zij ons voorkomen te wezen. Wij kennen toch feitelijk niets anders dan de betrekking (relatio) waarin zij staan tot onzen geest, en het is daarop dat al onze voorstellingen van waarheid zijn gegrondvest; terwijl wij van andere kenvermogens dan die welke wij zelf bezitten, ons zelfs geen flauwe voorstelling vermogen te vormen. Van al wat wij waarnemen, hetzij dan met ons geestesoog, hetzij met onze zintuigen, doet niets ons het absolute kennen, alleen den een of anderen verschijningsvorm. En niets kennen wij op zichzelf-, want al onze kennis berust op eene betrekking tusschen object en subject, al naargelang van het kenvermogen des laatsten.