(van ding, daad). Reeds Kant sprak van een pragmatisch geloof om daarmede een geloof aan te duiden, dat wel is waar niet door de rede valt te rechtvaardigen, maar dat desondanks wordt aanvaard om praktische redenen van levensvoering.
Later gebruikt Beneke den term ter aanduiding van de methode zijner psychologie. In onze dagen leert het van Amerika uitgegane pragmatisme van James en Schiller, (Deze laatste spreekt van „humanisme” (hominisme)., at alle waarheid ten slotte een pragmatisch karakter draagt; d.w.z. dat achter alle denkbeelden zeker doel steekt van bevordering en verrijking des levens, ook al zijn wij ons daarvan niet bewust en hoe abstract die denkbeelden ook schijnen mogen. Al naarmate zij nu in dat doel al dan niet slagen, zijn die denkbeelden als juist of onjuist aan te merken, aangezien in zulk een levensbevordering het doel van alle denken is gelegen en ons elk criterium ter beoordeeling van absolute waarheid ten eenenmale ontbreekt. Alle waarheid is ondergeschikt aan zekere doeleinden van ’s menschen natuur en aanleg; en slechts in betrekking tot die doeleinden heeft zij waarde. Zoo ook is de godsdienst waar of onwaar, al naarmate hij bevorderlijk is voor maatschappij en samenleving, voor ’s menschen geluk en gemoedsvrede.Het pragmatisme is dus een voluntarisme, overgebracht op de kenleer. De waarheid wordt afgemeten naar de waarde voor het leven en verliest daarmede elk absoluut karakter. Elk apriorisme wordt ten eenenmale verworpen; en in tegenstelling van het logicisme is het pragmatisme teleologisch en utilistisch van aard, want alle denkbeelden en theorieën hebben volgens die leer eene intentionale of instrumentale waarde. De eindmaatstaf der waarheid wordt gezocht in hare nuttigheid en bruikbaarheid: het ware is het nuttige op het gebied van het denken; niet een afzonderlijke kategorie, maar eenvoudig een vorm van waardeering en een onderdeel van het waardevolle.