Het slechts denkbare, niet aanschouwelijk ervaarbare of kenbare, geheel staande buiten de wereld der zinnelijk waarneembare verschijnselen.
Bekend is Kant’s opstelling van een zoogenaamd intelligibel karakter, waarmede hij meende 's menschen verantwoordelijkheidsgevoel te kunnen verklaren en zijn zedelijke verantwoordelijkheid wilde grondvesten. Daaruit toch werd eene intelligibele vrijheid afgeleid, zich af spelend in een buitenwerkelijke wereld; want in de phaenomenale viel slechts eene streng causale en wetmatige gebondenheid vast te stellen. Hiermede verwant was Schopenhauer’s voorstelling, dat ’s menschen vrijheid bestond niet in het „operari” maar in het ,,esse”, niet in het handelen maar in het zijn: wij voelen ons volgens hem aansprakelijk niet voor onze daden, maar voor ons karakter.
Evenwel een dergelijk intelligibel karakter is niets dan een zuiver metaphysisch uitdenksel; en aan de daarmede samenhangende transscendentale vrijheid kan slechts geloofd worden als aan een mysterium, welks bestaan niet valt te bewijzen. Het aannemen ervan is niet anders dan een postulaat van een tevoren als juist aanvaarde praemisse, waarbij aan het geweten een aprioristisch karakter wordt toegekend, zonder dat rekening gehouden wordt met zijn genese, wisselvalligheid, verscheidenheid en betrekkelijkheid.