(Gr.). Oorspronkelijk: leer der zinnelijke waarneming, maar sedert Baumgarten (± 1750) speciaal gebruikt voor de leer van het schoone, in tegenstelling van de leer van het ware (logica) en die van het goede (ethiek).
Zoo is het woord aesthetica geworden tot den naam voor de leer van het schoone, zoowel in natuur als in kunst, die het schoonheidsgevoel zoekt te ontleden en den oorsprong en de wetten zoekt op te sporen zoowel van het kunstscheppen als van het kunstgenieten, bij welk onderzoek men dan meer speciaal psychologisch, biologisch dan wel ethnologisch kan te werk gaan.Bij Shaftesbury worden het schoone en het goede met elkander in nauw verband gebracht, gelijk bij Herbart de aesthetica en de ethiek. In zijn ,,Kritik der Urteilskraft” wijst Kant inzonderheid op de „belangelooze belangstelling” als kenmerk van het schoonheidsgevoel. Juist hierin ligt de overeenkomst tusschen spel en kunst, waarop vooral door Schiller is gewezen; terwijl Konrad Lange weer inzonderheid wees op den factor van bewuste illusie of zelfbedrog in de aesthetische genieting, en Fechner de aandacht vestigde op de groote beteekenis daarbij van de associatie. Voor een groot deel dan ook is de aesthetica eene psychologische wetenschap, al spelen bij het waardeoordeel betreffende de schoonheid ook metaphysische factoren een rol. Geheel overeenstemmend zal dat oordeel wel nimmer uitvallen en steeds een meer of min subjectief karakter blijven dragen.