De stichter dezer godsdienstige sekte is Menno Simons, in 1482 te Pingjum geboren. Hij wilde de Wederdopers in Duitsland en de Nederlanden verenigen, door de dweepzieke elementen uit te sluiten, om alzo te bewerken, dat de vervolgingen tegen hen ophielden. Daar hij evenals de Wederdopers den kinderdoop verwierp, werden zijn volgelingen met de Wederdopers vereenzelvigd en eveneens vervolgd, zowel door Katholieken als Protestanten. Zij stonden aan allerlei bespotting bloot.
Zo sprak men o.a. van een „Mennisten-leugen", waarmee men een waarheid bedoelde, die eigenlijk een sluw geklede leugen was. Volgens het verhaal — dat echter niet bewezen is — zat Menno Simons eens in een reiswagen, toen een dienaar van het gerecht hem daar kwam zoeken. Op de vraag van dezen, of Menno Simons ook in den wagen zat, antwoordden diens mede-reizigers van neen, waarop hij zelf tot den politie-dienaar zeide: „De heeren zeggen van neen." Ook sprak men van den „Mennistenhemel", d. w. z. de Vechtstreek, waar vele rijke Mennonieten uit Amsterdam hun buitenplaatsen hadden.
De Doopsgezinden hebben geen verplichte geloofsbelijdenis; de doop wordt bij hen alleen na het ontvangen godsdienstonderwijs toegediend op grond van de woorden uit den Bijbel : „Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden." Verder verwerpen zij het zweren van den eed („Zweert ganschelijk niet; uw ja zij ja, uw neen zij neen !") en den krijgsdienst („Wie het zwaard trekt, zal er door vergaan"). Nadat er verschillende richtingen onder hen ontstaan waren, werden zij weer in 1811 ver- een igd.