Johanniter-orde (Malteser-ridders). Reeds tegen het einde der 6e eeuw n. Chr. werd door Gregorius den Grote een hospitaal te Jeruzalem opgericht om Romeinse pelgrims op te nemen ; eenige monniken belastten zich met de verpleging.
Hieruit ontstond tijdens de Kruistochten in 1099 een zelfstandige vereniging, als „orde van het Hospitaal van St.-Jan" en wier statuten in 1120 werden vastgesteld door den tweede grootmeester Raimond van Puy (1420—60). 't Was een geestelijke ridderorde, aan armenzorg en ziekenverpleging gewijd, maar die ook de bedevaartgangers beschermde en zodoende ook iets militairs kreeg. Zij werden naar hun schutspatroon Johannes den Dooper Johanniters genoemd. (Ook wel hospitaalbroeders, naar 't bovengenoemde hospitaal.) Ze genoten de bescherming en den steun van de Pausen en ontvingen velerlei privilegiën. Na de verovering van Jeruzalem door Saladin (1187) verlegde de orde haar zetel naar Ptolemais, en toen ook dit een eeuw later verloren ging, ver-trokken zij eerst naar 't eiland Cyprus (18 jaren) en daarna naar 't eiland Rhodus. In dezen tijd werd de orde der Tempelieren opgeheven en verkregen zij een deel van de bezittingen dezer ontbonden orde.
In 1522 moesten zij Rhodus aan de Turken overgeven en na enige omzwervingen kregen zij in 1530 van Karel V 't eiland Malta (met Gozzo en Comino) en heetten voortaan ook Malteser ridders; hun grootmeester Jean de Lava- lette stichtte daar de hoofdstad. In 1798 moesten zij het eiland aan Napoleon afstaan, terwijl de Engelsen het op hun beurt in 1800 veroverden, en hoewel de vrede van Amiens bepaalde, dat zij het weer aan de Orde zouden afstaan, hebben zij het sedert zelf behouden. Sedert 1854 in de zetel in Rome gevestigd.