Epitheton (Gr. van epi — bij en tithêmi = ik plaats: bijvoegsel, evenals 't Fransche: adjectif). Zoo noemt men het bijv. naamwoord dat een zelfst. naamwoord nader bepaalt. Dient het bijv.nw. om de zelfstandigheid van gelijksoortige te onderscheiden, dan spreekt men van noodzakelijk bijv.nw. (epitheton necessarium), bijv. de noordelijke sterren (dus niet de zuidelijke).
Geeft daarentegen het bijv.nw. meer een tekenend kenmerk meestal ter versiering van den stijl, dan heet het epitheton ornans (versierend ep.), bijv.: de fonkelende sterren ; de zilveren maan ; het bedrijvige Rotterdam. In de gedichten van Homerus worden de goden en helden vaak met een bepaald epitheton ornans aangeduid, bijv. de „rozen- vingerige" Eos (Aurora of dageraad), de „snelvoetige" Achilles, enz. Zulke bijv. naamw. heeten daarom „epitheta perpétua" — steeds terugkeerende epitheta.