Calvinisten zijn de volgelingen van Calvijn, in ons land ook Gereformeerden geheten. Zij bezitten in Calvijns „Institutio religionis Christianae", zooals die in 1559 omgewerkt is, een standaardwerk, waarin op meer wetenschappelijke wijze dan door Luther en zijn volgelingen een Protestantsche leer is gegrondvest.
In 1610 ontstond, zoals wij als bekend veronderstellen, een scheuring door het optreden der Remonstranten, waaronder sedert het einde der 18e eeuw het rationalisme (zie noot bij Lutherschen) meer en meer veld won. Ook in de Hervormde (Calvinistische) kerk ontstonden verschillende richtingen. Het rationalisme vond meer en meer aanhangers, zodat de Calvinisten sedert het begin der 19e eeuw vele ledematen verloren. Op aanstichting van den Groninger hoogleraar Prof. Hofstede de Groot ontstond in 1834 de Evangelische oï Groningsche school. De Groningers ontkennen de onfeilbaarheid van den bijbel, zonder evenwel de echtheid van de Nieuwtestamentische boeken in twijfel te trekken. De oppositie tegen deze meer en meer toenemende vrijzinnigheid gaf aanleiding, dat in het jaar 1835 een groot getal orthodoxen onder leiding van de predikanten De Cock en H. P. Scholte de kerk verlieten en de „Christelijk Gereformeerde Kerk onder het Kruis in Nederland" stichtten. Deze kerk (ook wel die der „Afgescheidenen" geheeten) opende in 1854 te Kampen een eigen theologische school.
Prof. Opzoomer te Utrecht riep een nieuwe, hoogst vrijzinnige richting op theologisch gebied in het leven, nl. die der Modernen, waarvan vooral de Leidse professoren J. H. Scholten en Ä. Kuenen krachtige medestrijders waren. Deze richting verwierp elke beperking van 't recht der kritiek, zowel op den bijbel als op de leerstellingen en geloofsbelijdenis.
Tusschen de „Groningers" en de „Modernen" enerzijds en de „confessionelen" (strenge Calvinisten) anderzijds stonden de zoog, „gematigde Orthodoxen", die zich van een scherp omschreven geloofsleer onthielden. De invloedrijkste richting in deze zin is de zoog. Ethische, van Proî. Chantepie de la Saussaye Sr. en prof. J. H. Gunning te Leiden, die hun geloofsleer aan den historischen persoon van Jezus Christus gebonden achten (d. w. z. zij namen Zijn bestaan aan), en wiens goddelijkheid zij erkenden. De „Groninger school" verloor weldra haar grootsten invloed, hoewel zij in het bestuur der kerken nog steeds een belangrijk aandeel had. Uit haar ontwikkelde zich een nieuwe „Evangelische richting", die spoedig vele aanhangers vond, o. a. in den hofprediker ds. C. E. van Koetsveld, schrijver van „de Pastorie van Mastland".