(Bl.) J. & G. Kabeljauw, Marsbanger, PAP. Fam.
Carangidae. Zeevisch. Vorspreiding: aan beide kusten van tropisch Amerika, algemeen in West-Indië. Ook gevonden aan de kust van Afrika en in de meeste tropische zeeën. Het lichaam is langwerpig ovaal. De onderkaak steekt vooruit.
De oogen zijn groot; de borstvinnen sikkelvormig; de tweede rugvin en de aarsvin lang. De staartvin is gevorkt. Er zijn 35 schilden op het laatste deel van de zijlijn. De kleur is aan den bovenkant blauwachtig olijf, aan den onderkant zilverachtig. Er is een zwakke kieuwdekselvlek. Deze visch wordt ongeveer twee voet lang. Volgens een oude beschrijving van Curagao door G.G. van Paddenburg, Haarlem 1819, zou de kop der marsbangers in het vóór- en najaar een sterk vergif bevatten, het overige deel van den vischniet. Zie over vergiftige visschen Dr. Boeke's Rapport (in de litt. bij St. Martin genoemd).