Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Sypesteyn (jhr Cornelis Ascanius van)

betekenis & definitie

geb. te Haarlem 19 Maart 1823, overl. te 's-Gravenhage 24 Sept. 1892, bezocht de Mil. Acad. te Breda en verliet deze in 1842 als tweede luit. der artillerie.

In 1846 werd hij gedetacheerd bij de comp. vesting-artillerie in Suriname, waar hij tot 1851 bleef als adjudant van Gouv. Gen. Van Raders. In Juli 1851 werd hij aan de Milit.Akademie te Breda gedetacheerd en in Maart 1852 benoemd tot 1n luit. Van 1852-1855 op nieuw naar Suriname gedetacheerd, was hij adjudant van Gouv. Von Schmidt auf Altenstadt en daarna chef van het genie-departement. Gedurende zijn verblijf in de kolonie legde hij zich met grooten ijver toe op de kennis van land en volk en vooral van de geschiedenis van de kolonie, waartoe bij vele nasporingen in de archieven deed. Hij behoorde tot de oprichters van het tijdschrift ‘West-Indië’,

waarin vele bijdragen van zijne hand voorkomen. Naar Nederland teruggekeerd werd hij bij het Min. van Koloniën gedetacheerd. Na inmiddels tot kapitein te zijn bevorderd, verliet hij in 1859 den militairen dienst en trad op als commies en in 1863 als Referendaris, Chef van de afd. ‘West-Indische Zaken’ aan het Min. van koloniën. In 1866 werd hij door 's-Gravenhage gekozen tot lid van de Tweede Kamer, waar hij zeer in 't bijzonder de belangen der Nederl. W.-I. Koloniën en van de kust van Guinea behartigde; o.m. voerde hij een heftigen strijd tegen den afstand van laatstgenoemde bezitting aan Engeland. Bij de behandeling van de Surinaamsche begrooting voor 1871 ontwikkelde hij in een afzonderlijke nota de stelling, dat Suriname tot financieele onafhankelijkheid van het moederland kon geraken door

1o doelmatige hervorming en bezuiniging in het bestuurstelsel,
2o ingrijpendeherziening van het belastingstelsel en
3o vermeerdering van de bevolking.

In 1873 werd hem door Fransen van de Putte het gouverneurschap aangeboden, onder voorwaarde dat hij zijn program zou uitvoeren. Hij nam het aanbod aan en trad 1 Aug. 1873 als Gouverneur op. Sedert Van Sypesteyn de kolonie had verlaten, was daar, in 18 jaar, veel veranderd. De slavernij was er afgeschaft en het tienjarig staatstoezicht over de voormalige slaven juist geëindigd. De kolonie verkeerde in een zeer moeilijken overgangstoestand en de tijden waren allerminst geschikt voor de uitvoering van het program in de bovengenoemde volgorde. Zou de groote landbouw in stand blijven, dan was noodzakelijk de aanvoer van werkkrachten ter vervanging van de vrijgemaakte slaven, die de plantages verlieten.

Over Van Sypesteyn's aandeel in de bevordering van dien aanvoer is in het artikel IMMIGRATIE gesproken. Deze voorziening in werkkrachten en de maatregelen, die daaruit voortvloeiden, waren oorzaak dat er van vermindering van de moederlandsche bijdrage vooreerst geen sprake kon zijn. De eerste door hem ingediende begrooting wees een subsidie-cijfer van ƒ360.000 aan, dat telkenjare steeg, tot in 1878 het maximum van ƒ600.000 werd bereikt. Tengevolge van zijne verordeningen tot wijziging der belasting op het personeel en van het tarief van inkomende en uitgaande rechten (G.B. 1874 nos 3 en 10) ondergingen de geldmiddelen een niet onbelangrijke vermeerdering.

Bij het zoeken van nieuwe hulpbronnen tot ontwikkeling der kolonie trok de goud-industrie in het naburige Fransch Guiana zijn aandacht. Wat hij gedaan heeft om deze industrie in Suriname te bevorderen, is medegedeeld in het artikel GOUD-INDUSTRIE. Deze nieuwe bestaansbron werd op het geschikte oogenblik geopend; de van het staatstoezicht ontheven arbeiders hadden de plantages verlaten en er zou voor hen een tijdperk van ledig gaan en zwerven aangebroken zijn, hadden zij niet te juister tijd arbeid op de goudvelden gevonden. Ook de door Van Sypesteyn in het leven geroepen of althans krachtig bevorderde kleine landbouw (zie LANDBOUW) heeft krachtig medegewerkt tot de verbetering van den maatschappelijken toestand der vrijgemaakten. Om het gevaar van ordeloosheid en verwarring in de districten te keeren, ontwierp hij kort na zijn optreden de verordening, bekend als de strafverordening van 1874 (zie STRAFRECHT) strekkende om de rechtspleging in de districten op eenvoudige wijze te regelen.

Ook aan de verbetering van het onderwijs wijdde hij zijn aandacht. De door hem

ontworpen onderwijsverordening (G.B. 1877 no 10) bracht o.m. leerplicht voor kinderen van 7-12 jaren (zie ONDERWIJS). In 1877 stichtte hij te Paramaribo eene middelbare school, die door den Min. van Kol. van de begrooting werd afgevoerd, en eene normaalschool tot opleiding van onderwijzers en in het laatste jaar van zijn bestuur de geneeskundige school (zie aldaar). Ook de koloniale spaarbank was een van zijne stichtingen (1879).

De door hem in het leven geroepen goud-industrie zou hem noodlottig worden: Tusschen twee concessionarissen, Gebrs. de Jong en S.L. Hijmans was een geschil

gerezen omtrent de grenzen hunner goudconcessies. In plaats van aan de concessionarissen over te laten hun geschil door den rechter te doen beslissen, zond Van Sypesteyn ter beslechting daarvan den gouvernements-landmeter. De concessionaris Gebrs. de Jong wenschte zich niet neer te leggen bij de uitkomst der meting van den gouv. landmeter en de Gouverneur beschikte, dat er vooralsnog bezwaar bestond om de verstreken pacht te verlengen.

De firma Gebrs. de Jong wendde zich daarop bij adres van 21 Juni d.a.v. tot den

Min. van Kol. met het verzoek:

1o den Gouv. van Suriname te gelasten om alsnog

te verlengen de pacht van het perceel aan adressante verpacht,

2o te bevelen, dat aan de adressante door het koloniaal bestuur worde vergoed de schade, reeds gedaan of nog te lijden wegens het niet verlengen der pacht en
3o het daartoe te leiden, dat worde voldaan aan het voorschrift van art. 152 van het Reg. Regl. (Dit artikel bepaalt, dat al wat betreft de uitgifte in eigendom of pacht en het beheer der domaniale gronden en bosschen of de uitoefening van andere domaniale rechten wordt geregeld bij de wet en, bij gebreke van deze, bij koloniale verordening).

De Minister nam op dit verzoek 19 Aug. eene afwijzende beschikking op grond, dat in de door requestrante aangevoerde omstandigheden geene voldoende aanleiding was gevonden om aan haar drieledig verzoek gevolg te geven. Genoemde firma wendde zich daarop bij adres d.d. 2 Oct. tot de Tweede Kamer. Deze benoemde, ingevolge de conclusie van het verslag der Commissie van

verzoekschriften den 17en Dec. eene speciale commissie uit haar midden, bestaande uit de leden Cremers, Van der Kaay, Insinger, Borret en Baron van Dedem, met opdracht een onderzoek ter zake in te stellen en van hare bevinding aan de Kamer verslag uit te brengen. Na de verstrekte inlichtingen van den Min. van Kol. werd een tweede adres door de firma De Jong ingediend, waarbij thans de Gouverneur beschuldigd werd, in strijd met het Reg. Regl. deelgenoot te zijn geweest in goud-ondernemingen binnen de kolonie. Dit adres werd den Min. van Kol. om nadere inlichtingen toegezonden, die daarop 7 dagen later van antwoord diende. Eindelijk werd in de zitting van 24 Jan. 1882, nadat vier zittingen aan de openbare beraadslaging van het verslag der Commissie waren gewijd, met 53 tegen 17 stemmen aangenomen de motie: ‘dat de Kamer de weigering van verlenging van de pacht der firma De Jong van het perceel groot 4000 H.A. in het district Boven-Suriname, door de van Regeeringswege medegedeelde beweegreden niet gerechtvaardigd voorkomt’. Bij de discussiën is toen over het algemeen verklaard, dat niet het minste waar gebleken was van de beschuldiging van deelgenootschap in ondernemingen binnen de kolonie.

Ter uitvoering van het votum der Kamer benoemde Van Sypesteyn eene commissie tot afbakening van de concessie en gaf deze daarna aan de firma De Jong weder in pacht. Hij gevoelde zich echter verplicht, tengevolge van dit votum en van hetgeen door verscheidene leden der Tweede Kamer betreffende zijn bestuur en persoon bij de behandeling dezer zaak was gezegd, zijn ontslag aan te vragen.

De verhouding tusschen hem en het Vertegenwoordigend College, die in het begin van zijn bestuur zeer aangenaam was, veranderde langzamerhand. De Kol. Staten beschuldigden hem in de laatste jaren een stelsel van ‘bezuiniging quand même’ te volgen zonder voldoende met de belangen der kolonie rekening te houden, terwijl hij met het oog op zijn program meende de koorden der beurs vast in handen te moeten houden en niet anders dan de allernoodzakelijkste uitgaven op de begrooting te moeten brengen. In de laatste jaren was ook het niet regelen van de uitgifte van domeingrond voor ontginning van goud bij verordening een twistappel tusschen Bestuur en Staten. Hoewel de Kol. Staten sedert 1875 telken jare bij den Gouverneur aandrongen op eene wettelijke regeling dezer materie, bleef hij deze uitstellen.

Eerst toen bij de behandeling van de zaak-de Jong in de Tweede Kamer was aangedrongen op wettelijke regeling, ging de Gouverneur er toe over en maakte 20 Aug. 1880 eene ontwerp-verordening bij de Kol. Staten aanhangig, waarbij regelen werden gesteld op de uitgifte van concessies voor het onderzoek naar en het ontginnen van goud. De verordening werd goedgekeurd, na door de Kol. Staten te zijn gewijzigd volgens het standpunt door hen van den beginne aangenomen. De Gouverneur stelde de verord. vast na haar eenigen tijd in beraad te hebben gehouden. De afkondiging geschiedde echter eerst na zijn aftreding.

Het door hem verzochte ontslag werd hem bij K.B. van 5 Sept. 1882 no 1 op de meest eervolle wijze gegeven; op 2 Nov. d.a.v. verliet bij de kolonie. Trots zijne gebreken, die meer les défauts de ses qualités waren, moet Van Sypesteyn tot de groote gouverneurs gerekend worden. Hij vestigde zich in Den Haag, waar hij in Mei 1885 tot lid van den Gemeenteraad werd gekozen.

Van zijne vele geschriften volgen hier alleen die op Suriname betrekking hebben: Het Surinaamsche hout bruikbaar en voordeelig bij den aanleg van spoorwegen, Breda 1851. - Beschrijving van Suriname, 's-Gravenh. 1854. - In het tijdschr. West-Indië, Haarl. 1855-1858: Over Surinaamsche houtsoorten 1,61-76 en 161-190; De vestiging van Fransche uitgewekenen (Réfugiés) in Suriname, I, 101-118; De banannen-vezel, 1,146-152; Geschiedk. aanteekeningen, 1,196-216; Eene bijdrage tot de beschr. van Suriname, enz. I, 217-219; De vraag van den Navorscher betr. Mr. J.J. Mauricius, I, 220-225; Geschiedk. aanteekeningen II, 28-53; Sterkte en zamenstelling van het garnizoen der Kol.

Suriname vóór het jaar 1765. II, 81-92; Iets over den gouv. gen. Wigbold Crommelin, II, 108-113; Invoer van kameelen en paarden in Suriname, II, 114-116; De la Condamine in Suriname, II, 238-240; Eerste koffijplanter in Suriname, II, 294-295. - Mr. Jan Jacob Mauricius, Gouv. Gen. v. Suriname van 1742-1751, 's-Gravenh. 1858. - Afschaffing der slavernij in de Nederl.

W.-.I Koloniën (Bijbl. v.d. Econ. 1866). - In 1850 had hij reeds eene nieuwe verbeterde uitgave van Heneman's kaart van Suriname van 1784 in het licht gegeven; schaal van 1:194000. (Zie over Van Sypesteyn, Surinaamsche Almanak voor 1891 en Arrivée et séjour a Cayenne de M. le Gouverneur de la Guyane hollandaise, Cayenne 1882).

J.A.P.

< >