In het artikel BOSCHNEGERS werd reeds de opmerking gemaakt dat de slang bij de Boschnegers heilig is en dat de slangengeest tot de goede geesten gerekend wordt. Hostmann schreef: ‘Algemeen wordt aan eene zeer fraai geschilderde slang (boa canina), somwijlen de lengte van veertig voet bereikende, goddelijke eer bewezen, hetgeen, aan de reuzenslang (boa constrictor) of aan kaaimannen dan alleen wedervaart, als deze van ongewone grootte zijn.’ Daarentegen zegt Kappler dat hij den slangendienst niet heeft waargenomen en dat deze, zoo hij bestaat, waarschijnlijk alleen voorkomt bij de nakomelingen van hen, die reeds in Afrika de slang vereerden.
Dat de slangenvereering niet algemeen bij de Boschnegers voorkomt wordt bevestigd door Van Eyck, die van de Saramaccaners schreef: ‘Vele hunner gelooven aan deze of gene slang, als aan de Abomoslang, de Papaslang en de Ratelslang.’ Volgens Teenstra en Van Coll brachten de Papa- of Dóhoman-negers uit Afrika het geloof mede, dat de fraai geteekende Papa- of Dagoewe-slang hun toekomstige dingen kon voorspellen, vanwaar de vereering. Van Coll geeft dan de beschrijving van een feest ter verzoening van den geest eener slang, die was omgekomen bij het branden van het voor den aanleg van een kostgrond omgekapte hout. Een dergelijk feest, snekiprei genoemd, om dezelfde reden gevierd, woonde De Goeje op een Aucanerdorp bij. De dag, waarop een slang op de genoemde wijze om het leven komt, wordt, volgens Loth, door de Aucaners voortaan als een rustdag (kina of treefdag) aangenomen. Niet alleen wordt de slang met eieren, enz. gevoed, maar komt zij in de woning, dan wordt zij niet verdreven, maar met ontzag behandeld. De slangenvereering bepaalt zich niet tot de Boschnegers, maar komt ook voor bij de negers in het Para-district en vermoedelijk ook elders in afgelegen districten, een enkele maal ook in de hoofdplaats (zie ook WINTI). Aan den omvang van de ‘serpent-worship’ op het vasteland van zuid-oost Azië mag te dezer plaatse wel even herinnerd worden.Litt. J.W.S. Van Eyck, Beschouwing van den tegenw. staat, zeden en gewoonten van de Saramaccaner bevredigde Boschnegers (Surin. Almanak, 1830, blz. 273) -
M.D. Teenstra, De Landb. in de Kol. Suriname, Gron. 1835, II, 183. - F.W. Hostmann, Over de beschaving van negers in Amerika, enz. Amst. 1850, I, 35. - A. Kappler, Surinam, Stuttg. 1887; blz. 263. - H.G. Schneider, Die Buschneger Surinames, Herrnhut 1893, blz. 23. - C. van Coll, Gegevens over Land en Volk van Suriname (Bijdr. tot de Taal-, Land- en Volkenk. v. Ned. Indië, 7de Volgreeks, I, 1903, blz. 121). - C.H. De Goeje, Verslag der Toemoekhoemak-Expeditie, Leiden 1908, blz. 47. - J.E. Loth, Aanteekeningen over de Djoeka's (Aucaner Boschnegers) in Suriname (T.A.G. 1910).