Langer dan in Nederland of in Ned. Oost-Indië, heeft in Suriname het verband bestaan tusschen de rechterlijke macht en het notariaat. Tot 1 Mei 1869 was de officieele benaming van den functionaris niet notaris, maar gezworen klerk, eene benaming van Engelschen oorsprong, die in de naburige Engelsche Kolonie Demerary, behouden bleef en daar nog heden als Sworn Clerk voortbestaat.
De juiste ouderdom der instelling kan niet aangegeven worden, evenmin hoe ze aanvankelijk geregeld was. Art. XXIV van de Verzoekpunten van Redres, op 23 Maart 1753 aan de Commissarissen Von Spörcke, Bosschaart en de Swart Steenis ingediend door planters en ingezetenen, luidde: ‘Aangezien Secretarissen, hetzy door hunne slechte directie het zy omdat zy geen klerken of Copiisten genoeg houden, de Menschen altoos honderd maalen laaten loopen eer zy Copyen of andere Stukken van de Secretary kunnen krygen: dat het gepermiteerd mag zyn, dat hier te Lande Notarissen mogen zyn, ten gemakke en gerief der Ingezetenen, gelyk het voor deezen mede zo geweest is.’ De beslissing van de Princes Gouvernante, door de Staten-generaal op 20 Juli 1753 goedgekeurd en bekrachtigd, was: ‘In dit verzoek werd gedificulteerd; doch werd teffens aan Gouverneur en Raaden gerecommandeerd zodaanige orders te stellen dat de Ingezetenen niet werden opgehouden’ (Hartsinck, II 837). Later (II 885) deelt Hartsinck mede, dat de twee secretarissen van de Hoven ‘alle Notariaale Instrumenten verleenen en in hunnen dienst hebben eenen Boekhouder, twee actueele en drie provisioneele gezwoore Klerken, die in hunne afwezenheid of ziekte in de Hoven vaceeren en de Publicque Actes passeeren, met dit onderscheid echter dat de provisioneele klerken niet anders passeeren dan zekere Actes van minder belang als Volmagten enz.’ In het tegenwoordig notarieel archief (de algemeene bewaarplaats van notarieele akten te Paramaribo) waarheen de bij den brand van 1821 gespaard gebleven registers der gezworen klerken, uit de griffie van het vroegere geregtshof, zijn overgebracht, is een register van geregistreerde testamenten (naar de oorspronkelijke afschriften), waaronder de oudsten, dateerende van 1770, zijn gepasseerd ten overstaan van provisioneel gezworen klerken. Bij Publicatie van 20 Nov. 1828 G.B. no. 21) wordt de materie opnieuw gereglementeerd. Blijkens art. 1 van dit reglement wordt de uitoefening ‘der notariëele praktijk in de Kolonie, rivieren en districten van die’ opgedragen aan zes ambtenaren, welke den naam zullen voeren van gezworen klerken der Kolonie Suriname.’ Zij worden benoemd door den Gouverneur-Generaal. Aan hen wordt bij art. 4 ‘uitsluitend opgedragen het passeren van alle akten en contracten, waaraan partijen het kenmerk van echtheid, aan akten, van openbaar gezag verknocht, moeten of willen doen geven, derzelver dagteekening zeker te stellen, voor derzelver bewaring te zorgen en daarvan grossen en afschriften uit te leveren; met uitzondering echter van transporten en hypotheken van en op onroerengoederen, alsmede bijlbrieven en bodemerijen, wel-
ke ten overstaan van het gemeentebestuur moeten worden gepasseerd. Geen Grosse of afschrift evenwel eener door een gezworen klerk gepasseerde akte zal executabel zijn dan na alvorens, overeenkomstig de bestaande wetten, op dezelve door het Hof van Justitie condamnatie zal zijn verleend.’
Van de functionarissen waren er 5 te Paramaribo en 1 te Nickerie werkzaam. De gezworen klerken te Paramaribo hielden kantoor ter griffie van het Hof van civiele en crimineele Justitie en werkten onder den griffier bij dit Hof, onder het oppertoezicht van den Procureur-Generaal. De bevelen dezer autoriteiten hadden zij stiptelijk na te komen. De gezw. klerk te Nickerie vond in den hoofdambtenaar aldaar zijn onmiddellijken chef, echter wederom onder ‘oppertoevoorzigt’ van den P.G. Ten overvloede blijkt uit de nadere voorschriften, dat die ondergeschiktheid geen bloote formule was. De gezworen klerken immers moesten in eene kamer ter gemelde griffie, gezamenlijk kantoor houden van v.m. 8 tot n.m. 2 uur ‘ter passeering van de akten, met uitzondering van verzegelingen enz. waartoe zij zich ter plaatse moeten sisteeren, doch niet anders dan met voorkennis van het Hof.
Slechts ingeval van ziekte en andere verhindering van eenig ingezetene deze belet mogt worden naar de griffie te komen, doch verder en anders niet’ was het den gezworen klerk vergund om zich ten huize van den comparant te begeven. De verdiensten en onkosten aan de uitoefening van het ambt verbonden waren voor gemeene rekening, waartoe de gezw. klerken uit hun midden een kassierboekhouder hadden te benoemen.
De akten met repertoria moesten maandelijks, vóór den 5den der volgende maand door den P.-G. voor gezien geteekend, ter griffie van het Hof, in een daartoe bestemde minutenkast worden overgebracht en kwartaalsgewijze worden ingebonden.
Ten aanzien van de inrichting en den vorm der akten waren verschillende bepalingen gemaakt, waarvan velen zijn terug te vinden in de tegenwoordige wetgeving.
Door den P.G. konden de gezworen klerken bij den Gouv.-Generaal worden voorgedragen ter suspensie of demissie (zie ook Kol. Verslag over 1849 blz. 308).
Nog enkele bijzondere bepalingen uit het reglement zijn der vermelding waard, eenerzijds verklaarbaar uit de geringe geestelijke ontwikkeling bij velen der comparanten en de zucht bij den ambtenaar om in zijne akten vreemde woorden en geleerde uitdrukkingen te gebruiken; anderzijds wijzende op eene bezorgdheid voor misbruiken, niet getuigende van een hoog aanslaan van den ambtsbekleeder. Als zoodanig noemen wij het voorschrift om de akte den comparanten en getuigen op duidelijke en verstaanbare wijze voor te lezen, de rechtstermen daarin vervat, voor zoover het den gezw. klerk voorkwam dat comparanten en getuigen die niet begrepen, uit te leggen en de clausulen en het effect daarvan aan de comparanten te verklaren, opdat zij zouden weten, waartoe zij zich verbonden, of welke beschikkingen door hen gemaakt werden.
Voorts het uitdrukkelijk verbod om testamenten te passeeren bevattende ‘exheredatie’ van bloedverwanten aan wie een legitieme portie toekwam, tenzij met nauwkeurige vermelding der redenen waarom onterving geschiedde.
Eindelijk den last aan den gezw. klerk opgelegd, om de beschikkingen van testateur of testatrice, uit hunnen eigen mond te vernemen en niet te gedoogen dat die door een derde werden overgebracht of uitgelegd en daarbij zooveel mogelijk des erflaters eigen bewoordingen te volgen. Al dergelijke voorschriften vermeldt Simon van Leeuwen in zijn Rooms-hollands regt, als voorkomende in het formulier van den eed door den notaris vóór de aanvaarding van zijn ambt af te leggen en bij
de uitlegging van uiterste willen zoekt hij de schuld van vele duistere beschikkingen bij de notarissen: ‘Te meer dewijl de notarissen van onzen tijd merendeel des regts onkundig zijn, dewelk vele manieren van spreken gewoon zijn oneygentlijk te gebruiken en dikwijls, uit een onkundige gewoonte eenige woorden, tot sekerder bestand van de uiterste-wille, so sij menen, bij voegen, die sij luyden selfs niet verstaan, en dikwijls de omstandige wil van den Erf-later tegen gaan. Derhalven voor een regel is aangenomen, dat de instelling en bottigheid, of onkunde, van den schrijver, de wil van den Erf-later, en het regt van den gestelden erfgenaam, niet mag hindren of schaden, so daarvan in tegendeel kan blijken.’
Van Leeuwen zal weinig vermoed hebben, dat verschillende dier bepalingen nog letterlijk zouden voorkomen in de akte van benoeming (brieven van crëatie) onder de Bataafsche Republiek, uitgaande van de Departementale Besturen, en dat ze in Nederland afgeschaft in 1810 met de invoering der Fransche wet, in Suriname ten jare 1828 zouden herleven.
Gelijktijdig met de invoering der nieuwe wetgeving in Suriname op 1 Mei 1869 krachtens het Kon. Besl. van 4 Sept. 1868 no. 17. trad in werking het Reglement op het Notarisambt in de Kolonie Suriname. Voor zoover plaatselijke toestanden wijzigingen niet noodzakelijk maakten, is in het Reglement op het Notarisambt, de Nederlandsche wet (op het Notarisambt) van 1842 op den voet gevolgd.
Het ambt wordt door de notarissen - ten hoogste 4 in getal, voor het leven benoemd door den Gouverneur - uitgeoefend in de geheele Kolonie. In de buitendistricten (dit buiten in tegenstelling met het Stads-district) zijn bepaalde ambtenaren belast met de uitoefening der not. praktijk ter plaatste waar- en zoolang zij hun ambt (district-secretaris soms districtsklerk) vervullen. Sedert de invoering der nieuwe wetgeving waren er echter nimmer meer dan 2 notarissen, waarvan naar de onuitgesproken bedoeling der Regeering, steeds één, het in Nederland verkregen radikaal zou bezitten.
Om tot notaris benoembaar te zijn is o.m. als eisch gesteld of het bezit diploma van het voorgeschreven examen in de Kolonie afgelegd of het getuigschrift van in Nederland afgelegd examen voor cand. notaris. Op 1 Mei 1869 werd na afgelegd examen tot notaris benoemd S.H. de Granada, die reeds meer dan 30 jaar als gezworen klerk was werkzaam geweest, om bekwaamheid en karakter algemeen geacht, tot Maart 1880 het ambt met eere bekleedde.
7 Mei 1869 werd de inmiddels uit Nederland aangekomen cand. notaris J.W.J. Pape tot notaris benoemd. Deze fungeerde tot Juni 1876. In zijn plaats werd benoemd E.A. Cabell, eerst waarnemend, later definitief; overleed 1904. M. Schotman, Mz. Juli 1880-Oct. 1886. A.A. ter Laag, Oct. 1886-Juni 1907. M.P. de Bresse, 1904. A.J. da Costa, 1907.
Met de invoering der nieuwe wetgeving verviel de regeling krachtens welke transporten van onroerende goederen en hypotheken werden gepasseerd ten overstaan van leden uit het Hof van Justitie. In aansluiting daarmede was in art. 670 B.W. (Ned. B.W. 671) na de 1e al. luidende: ‘De levering of opdragt van onroerende zaken geschiedt door de overschrijving van de akte in de daartoe bestemde openbare registers,’ een 2e al. opgenomen: ‘de akten, waarbij onroerende zaken worden vervreemd verdeeld of toegescheiden, zoomede die, waarbij zakelijke regten op onroerend goed worden gevestigd of overgedragen moeten op straffe van nietigheid in authentieken vorm worden verleden.’
Deze maatregel is van grooten invloed geweest op de beteekenis van het notarisambt in Suriname. Het gebiedende voorschrift van den authentieken vorm voor akten van eigendomsoverdracht enz. van vastgoed (zie omtrent het eigendomsrecht van onroerend goed het Rapport der Commissie benoemd bij Res.
Min. v. Kol. 19 Maart 1913 afd. B. no. 13, Landsdr. 1914, voorts het art. GRONDPOLITIEK) behoort nog heden tot de vrome wenschen van het notariaat in Nederland, terwijl in Oost-Indië nog altijd alle bemoeienis met deze zaken aan het notariaat onttrokken is.
In Suriname lag het bij de opheffing der gerechtelijke transporten voor de hand, niet op eenmaal alle waarborgen te laten varen, dat die akten in het vervolg door daartoe bevoegd geachten zouden worden opgemaakt. Want tot 1 Mei 1869 gold in de Kolonie het oud-Hollandsch recht, meer speciaal zooals de Amsterdamsche rechtspraktijk dit gekend had, een recht dat herhaaldelijk, ook na de invoering der nieuwe wetboeken, nog toepassing zou moeten vinden. Verder was er vóór dien geen hypothecaire boekhouding; ze moest geheel nieuw worden ingericht; een kadaster ontbreekt thans nog; aan de protocollen der gerechtelijke transporten en de klappers, ontbrak wel wat, zoodat dikwijls de titels in het bezit van de eigenaren en de gegevens door hen te verstrekken, alleen uitkomst konden geven. Voeg daarbij de veelvuldig voorkomende natuurlijke bloedverwantschap, dan zal erkend moeten worden, dat de notarissen, voornamelijk in de eerste jaren een moeielijke taak hadden te vervullen op het gebied van transporten en hypotheken. Deze vormen dan ook den hoofdschotel der praktijk. Boedelpraktijk is slechts van geringen omvang, waarvoor verschillende redenen zijn aan te geven.
De ondervinding leert dat de koloniale vermogens snel verloopen, groote nalatenschappen komen weinig voor, groote boedels nog minder. Waar eenig vermogen aanwezig is of het vooruitzicht bestaat, dat aanstaande echtgenooten zich in eenigen welstand zullen kunnen verheugen, worden huwelijksvoorwaarden gemaakt, waarbij ook de gemeenschappen van winst en verlies en van vruchten en inkomsten worden uitgesloten. Eindelijk worden de meeste boedels ondershands beredderd, hetgeen zelden moeielijkheid oplevert bij de bestaande successiewet, die dateert van 1830, grootelijks overeenstemmende met de Nederl. wet van 1817 en de rechte lijn geheel vrijlatende.
A.A.t.L.
Curaçao.
In de 18de eeuw was het notarisambt vereenigd met dat van Secretaris van den ‘Kleinen Raad’ en met dat van Fiskaal. Omstreeks 1750 werden de ambten gescheiden, maar de scheiding duurde niet lang. Kort na de teruggave van het eiland aan Nederland rapporteerde de Gouv. Gen. A. Kikkert: ‘De secretarissen van den Raad van Politie en van het Hof van Justitie oefenen als van ouds het
notarisambt uit, particuliere notarissen zijn dus overbodig en de opbrengst van notarisambt zoude aan iemand, die dat ambt alleen waarneemt, geen bestaan geven.’ (Zie P.B. 1816 no. 2 en Curaçao in 1817, medegedeeld door Dr. J. de Hullu. Bijdr. t.d. Taal-, Land- en Volkenk. v. Ned. Indie, 1913, dl. 67, blz. 607 en Publicatie van 7 Maart 1816, P.B. no.2).
Bij Publ. van 1820 (no. 121 van den herdrukten bundel) werd bepaald dat de Secretaris van den Raad van Policie belast werd met de notarieele functie en dat de beide commiesen ter algemeene secretarie onder zijn directie bevoegd waren om den secretaris in die functie behulpzaam te zijn, bij afwezigheid of andere wettige verhindering. Deze toestand is lang gehandhaafd. (Zie Kol. Verslag over 1849).
Op ST. MARTIN en ST. EUSTATIUS waren met de notarieele functiën belast de commiezen-griffier bij de aldaar gevestigde rechtbanken. Het salaris, dat de ambtenaren, met de notarieele praktijk op de verschillende eilanden belast, in rekening mochten brengen was bij tarief vastgesteld.
De thans op Curaçao geldende regeling P.B. 1868 no. 16 komt overeen met die van Suriname van 1868. Aan de griffiers bij de raden van justitie en bij de kantongerechten kan de functie van notaris worden opgedragen. Er zijn thans op Curaçao twee notarissen.

Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië
Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)
Gepubliceerd op 25-04-2022
Notariaat
betekenis & definitie