Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Marowijne

betekenis & definitie

De grensrivier tusschen Nederl. en Fransch Guiana, door de Franschen Maroni genoemd, in stroomlengte de Corantijn nabijkomende, ontspringt op het Toemoekhoemakgebergte op ± 2° 25' N.B. en loopt in algemeen noordelijke richting naar zee. De Itani (of Litani), een der bronrivieren, neemt de uit het zuidwesten komende kreken Loë en Oelemari op en vereenigt zich op ± 3° 15' N.B. met de oostelijker gelegen, even groote Marowijnekreek.

Hier krijgt de rivier den naam Lawa; deze stroomt eerst naar het noorden, neemt rechts de Aroea en iets noordelijker de Inini op en krijgt dan een noordwestelijke richting. Van links neemt zij de Drietabbetjeskreek op en nog verder naar het noorden, op ± 4° 10', de van zuid naar noord loopende Gonini, die zelve ontstaat uit de Wilhelminaen de Emmarivieren. Op 4° 24' vindt de samenvloeiing met de Tapanahoni plaats. Deze ontspringt eveneens op het Toemoekhoemakgebergte, op ± 2° 35' N.B., loopt eerst in noordelijke, daarna in noordoostelijke richting, vereenigt zich op ± 3° 20' met de uit het zuiden komende, recht noord loopende Paloemeu, gaat verder in noordoostelijke, daarna in nagenoeg oostelijke richting tot het punt waar zij rechts de Pimba- of Pratikreek opneemt. Van hier af is de algemeene richting weer nagenoeg noord tot waar zij op ± 4° 10' links de uit het noorden komende Tosokreek opneemt. Van dit punt tot de samenvloeiing met de Lawa stroomt zij in noordoostelijke richting.

Na de vereeniging van Lawa en Tapanahoni draagt de rivier dan naam Marowijne en stroomt recht noord tot 5° N.B. van waar af zij naar het noordoosten ombuigt om hij 5° 45' N.B. en 54° W.L. van Greenwich met een meer dan 4 K.M. breeden mond in den Atlant. Oceaan te stroomen. Tusschen het punt van samenvloeiing van Lawa en Tapanahoni en den mond - een lengte van 180K.M. - vallen in de Marowijne rechts de Aboenami-, de Armina-, de Sipariwini-, de Maipoeri-, de Buffel- en de Zeekoe-kreek, links de Djoeka- of Auca-, de Gran-, de Paramakka-, de Aroewarwa-, de Matoeri-, de Anjoemara- en de Wane kreek. Laatstgenoemde kreek vormt eene voor kleine vaartuigen bevaarbare verbinding met de Coermotibo en verder met de Cottica, zoodat men te water de hoofdplaats kan bereiken zonder over zee te gaan. Tusschen de Wanekreek en de Coermotibo ligt n.l. een uitgestrekt moeras, waarvan de bevaarbare geul - in 1747 door Louis Nepveu ontdekt - vroeger de Levaartenvaart heette.

De Marowijne is een der schoonste rivieren van Suriname. Haar stroomgebied is één oerwoud, slechts hier en daar onderbroken door kale bergtoppen, waarvan de bij de Paloemeu gelegen Kassikassima de merkwaardigste is. Open savannen treft men alleen nabij de zuidgrens aan. De geheele Marowijne is buitengewoon rijk aan eilanden: nabij de monding de Aroeabo eilanden, voorts de eilanden Portal, Blakarébo, Guidala, verder zuidelijk het Paroe- of Feti-eiland, het Tamara-eiland, het Lange eiland, het Tapir- en Kapassi-eiland; in den mond van de Lawa Stoelmanseiland, in de Lawa tal van grootere- en kleinere eilanden, evenals in de Tapanahoni; op een van deze laatste, een van de eilandengroep Drietabbetjes, woont het opperhoofd der Aucaners.

Daar de alluviale strook in het oostelijke deel van Suriname het smalste is, beginnen in de Marowijne de riffen in de bedding en de stroomversnellingen dichter bij de monding zich te vertoonen dan in de andere rivieren. De eerste stroomversnelling heeft men reeds bij den voormaligen militairen post Armina; boven dit punt is de rivier, die rijk is aan stroomversnellingen en watervallen, alleen bevaarbaar met vaartuigen, die over de vallen gesleept kunnen worden. Tot Armina kunnen kleine stoombarkassen komen, schepen van 5 M. diepgang tot Albina, kleinere schepen tot het eiland Blakarébo. Verder naar het zuiden heeft men de Merian- en de Bonnidoro-versnellingen. Van de vallen zijn de voornaamste de Pedresoengoe-, de Gonsoetoe-, de Dakaba-, de Ketré-, de Manbari-, de Singatétéien de Poeloegoedoe-vallen; in de Lawa, om slechts de voornaamste te noemen, de Linsidédé, de Langatétéi en de Gransoera; in de Tapanahoni de Granholo; in de Gonini de Nassauval. Ook in de kleinere kreken vindt men talrijke grootere en kleinere vallen. Tusschen de vallen heeft men - als in al de Surinaamsche rivieren - gedeelten, waarin het water in de droge jaargetijden bijna stil staat.

Geen der Surinaamsche rivieren is zoo dikwijls en zoo goed geëxploreerd als de Marowijne. Reeds de oudste reizigers in deze streken, Lawrence Keymis en Thomas Masham in 1596, Leonard Berrie en Cabeliau in 1597, David Pieterz. de Vries in 1634 en anderen bezochten het mondingsgebied der rivier. De kaarten uit de 17de eeuw (Sanson 1650 en 1656) die den midden- en den bovenloop afbeeldden, deden dit naar berichten van Indianen. In 1720 ondernamen Paters Jezuïten een reis naar de Boven-Marowijne, voeren door de Aroea en trokken over land naar de Camopi, een bronrivier van de Oyapoc. Simon Mentelle bereisde de Aroea in 1767, de botanist Dr. Patris in 1769 van de Oyapoc uitgaande, welke reisroute in 1787 ook werd gevolgd door Le Blond.

Van onze zijde werd de Marowijne door den ingenieur J.C. Heneman omstreeks 1780 opgenomen; op zijne in 1784 uitgegeven kaart komt de Lawa, door hem Marowijne genoemd, voor tot ± 3° N.B., de Tapanahoni tot aan de samenvloeiïng van de Boven Tapanahoni - door hem Laavakreek genoemd - en de kreek, die sedert de expeditie-Franssen Herderschee in 1904 als de Paloemeu bekend staat. Ter vervolging van de benden van Bonni (zie BOSCHNEGERS) werden op het eind van de 18de eeuw in de Lawa verscheidene militaire tochten gedaan; bij een van deze, op 3 Nov. 1793 onder bevel van Majoor Zeegelaar naar de Boven Lawa ondernomen, voer men de rivier op tot 20 dagreizen boven den militairen post aan den mond dezer rivier, in de militaire rapporten van die dagen ‘Lava’ genoemd. Toen deze post, na het eindigen van den strijd tegen de Bonni-negers, verlaten werd, geraakte de Marowijne min of meer in het vergeetboek, hoewel het koloniaal bestuur bij de Aucaners een ‘posthouder’ onderhield. Eerst in 1836 is er weer sprake van een reis naar de Lawa, ondernomen door een Franschman van Cayenne, Le Prieur.

Tot het midden van de vorige eeuw waren de Marowijne en hare zijrivieren zoo goed als uitsluitend bewoond, de Beneden-Marowijne door Indianen, grootendeels Karaïben. de Boven-Marowijne door Paramakka-negers, de Tapanahoni door Aucaners, de Lawa door Bonni-negers, de zuidelijkste deelen dezer beide rivieren door Indianenstammen, waarvan men toen weinig wist. Onze militaire post, Prins Willem Frederik, aan de monding van de Marowijne was in 1842 opgeheven. Door de vestiging van Kappler op Albina (zie aldaar, onder EUROP. KOLONISATIE en onder KAPPLER) en de spoedig daarop gevolgde stichting van straf-etablissementen op den Franschen oever, werd de Beneden-Marowijne op eenmaal een druk bevaren rivier. Dr. F.

Voltz zag in zich 1855 door de Boschnegers genoopt zijn reis bij de Albina-stroomversnelling af te breken. In 1860 werd door een commissie, door het Surinaamsche bestuur benoemd, een tocht ondernomen naar de Tapanahoni en de Lawa, met het doel de Bonni's te ontheffen van de voogdij der Aucaners. Een jaar later werd een Nederl.-Fransche commissie uitgezonden om, in verband met de grensregeling, de Tapanahoni en de Lawa te exploreeren. Door de weigering van de Aucaners om hulp te verleenen kon de commissie de Tapanahoni niet zuidelijker verkennen dan tot 3° 26' N.B. Zij kon echter de Lawa opvaren en de Itani tot nabij hare bronnen opnemen. De van deze reis vervaardigde kaart, gebaseerd op talrijke astronomische waarnemingen, mag als een verbetering van die van Heneman beschouwd worden.

De volgende expeditie van onzen kant was die van Mr. P. Alma in 1874 (zie GOUDINDUSTRIE). Door de goudindustrie aan den Franschen en weldra ook aan den Hollandschen oever was nu ook de Boven-Marowijne een druk bevaren rivier geworden, waarbij men echter geheel afhankelijk bleef van de Boschnegers voor het transport der booten over de vallen.

In 1891 werd de vraag, of de Lawa dan wel de Tapanahoni de grensscheiding tusschen Nederl. en Fransch Guiana vormde, in ons voordeel beslist. (Zie GRENZEN VAN SURINAME).

Over de reizen van Dr. Crevaux en Coudreau is gehandeld onder hunne namen. Dr. H. ten Kate bereisde in 1886 de Marowijne, voornamelijk om ethnographische en anthropologische gegevens te verzamelen. Prof. W.

Joest in 1890 met gelijk doel. De reizen van W.L. Loth, G.C. du Bois, Prof. C.J. van Loon, A. Franssen Herderschee (Gonini-expeditie en Tapanahoni-expeditie) en C.H. de Goeje (Toemoekhoemak-expeditie) zullen vermeld worden in het artikel ONDERZOEKINGSTOCHTEN. De mijnbouwkundige onderzoekingen in het Lawagebied onder leiding van den mijn-ingenieur E.

Middelberg zijn genoemd in het artikel GOUD-INDUSTRIE. Hier zij nog melding gemaakt van de reis van C.A.J. Struycken de Roysancour in 1909 (Zie Kol. verslag 1909, supplement), in opdracht van het koloniaal bestuur, ten einde de Djoeka-kreek, de heilige kreek der Aucaners, waarin deze tot dien tijd geen blanken toelieten, voor het verkeer te openen, hetgeen op 1 Mei van dat jaar plaats vond.

Als gevolg van de zich ontwikkelende goudindustrie werd in de Marowijne in 1879 een districtsbestuur, op Albina, ingesteld. Sedert dien tijd zijn de reizen naar de Bovenrivier, ter aanvulling van de voorraden der goudplacers, in het bijzonder de aan de Lawa gelegen goudonderneming, de Compagnie des Mines d'or, en die aan de Fransche zijde, zeer veelvuldig geworden. Zooals te verwachten was hebben benden stroopers in deze goudstreek meermalen de rust verstoord en tot ernstige tooneelen aanleiding gegeven, het laatst nog in het begin van 1915.

Voor meer bijzonderheden zij verwezen naar het artikel van Jhr. L.C. van Panhuys, De Marowijnerivier en hare geschiedenis, in Bulletin no. 12 (1908) van het Kol. Museum te Haarlem, naar J.G. Spalburg's Schets van de Marowijne en hare bewoners, Paramaribo, 1899 en voor de verdere litteratuur naar het artikel ONDERZOEKINGSTOCHTEN.

< >