Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Keurmeester der suyckeren

betekenis & definitie

Art. IV van het Octroy der W.-I.

Compagnie schreef voor, dat van alle goederen, die uit Suriname naar het moederland gezonden of in de kolonie verkocht werden, 2,5 perc. van de waarde aan de Compagnie moest betaald worden ‘sullende ten dien eynde, ende specialyck mede tot voor kominge van veele frauden ende disordres aldaer een of meer Wagen werden opgerecht, ende op yder Wage gestelt een bequame Keurmeester die de Suyckeren sullen moeten keuren, ofdie bequaem zyn om gelevert te konnen werden’, enz. De eerste keurmeester, Jan Rycke, werd in Jan. 1684 aangesteld. De planters schenen veel last te hebben van de keurmeesters. Onder de Verzoekpunten van Redres in 1753 door planters en ingezetenen tot de Commissarissen Spörcke, Bosschaart en de Swart Steenis gericht kwam ook het verzoek voor, dat ‘voortaan geen Keurmeesters meer mogen weezen’, omdat deze ‘alleen tot overlast en onnoodige onkosten der Planters zijn, ja ter groote belemmering der Navigatie’. Op dit verzoek werd door den Stadhouder, na ingewonnen bericht van de Directeuren der Societeit, afwijzend beschikt; 20 Juli 1753 werd het besluit door de Staten Generaal bekrachtigd. Het ambt bleef lang bestaan.

Nog in den Surinaamschen Almanak voor 1828 vindt men, en voor het laatst, een keurmeester der suiker vermeld. (Zie Hartsinck, II en Oudschans Dentz, Geschiedk. Aant. over Suriname, enz. 1911).

< >