Baruch, eigenlijk d’Espinoza geheten, werd op 24 November 1632 te Amsterdam géboren. Zijn ouders, streng orthodoxe Portugese Joden, lieten hem voor rabbijn studeren; maar de jongeling kwam weldra met zijn leraren in botsing, omdat zijn vrije geest zich tegen den dwang van het Joodse rituaal verzette.
Hij werd door de Joodse gemeente uitgestoten, verliet zijn vaderstad en vestigde zich, na enigen tijd gezworven te hebben, te ’s Gravenhage, waar hij in zijn onderhoud voorzag door het geven van lessen en het slijpen van lenzen. Baruch, die zich nu Benedictus noemde, studeerde vlijtig wijsbegeerte en wiskunde; inzonderheid waren het de geschriften van Cartesius (Descartes), die hem aantrokken.
Hij weigerde een professoraat te Heidelberg, daar hij boven alles zijn vrijheid wilde bewaren; ook een grote erfenis wilde hij niet aanvaarden. Hij verkoos zijn bescheiden werkkring boven roem en rijkdom en bewees zodoende een echt wijsgeer te zijn.
Zijn hoofdwerk, de „Ethica”, werd eerst na zijn dood uitgegeven.Spinoza overleed arm en eenzaam op 21 Februari 1677 aan longtering. Een monument voor hem vindt men in den Haag.