Pelterijen is een ander woord voor bont, d.w.z. de met dicht haar bezette huiden van sommige dieren, die door de mensen als kleding, tapijtwerk of sieraad worden gebruikt. De fraaiste huiden zijn afkomstig van roof- en knaagdieren en robben en onder deze zijn de duurst betaalde die van den hermelijn, sabeldier, skunk (stinkdier — een Amerikaanse bunzing), blauwe vos, otter, bever, boommarter, opossum en chinchilla (Zuid-Amerikaans knaagdier).
Minder kostbaar zijn de vellen van beren, leeuwen, tijgers, vossen, buffels, herten, schapen, geiten, reeën, gemzen, veulens enz. De huiden worden enigszins gelooid om ze bruikbaar te maken.
Pelterijen eisen veel onderhoud en verzorging, omdat ze een zeer gezochte prooi zijn voor allerlei die ren, vooral motten. Een der vele soorten van deze diertjes heet zelfs veelbetekenend „pelsmot”.De grote massa’s bont, die de wereld jaarlijks nodig heeft, worden voor een groot deel verkregen uit Canada, Noord-Amerika, Siberië, Scandinavië, Groenland enz. Wij kennen allen uit de vele boeken hierover het avontuurlijk bestaan van de jagers en agenten van de Hudsonbaai Compagnie, die op de grens van het Poolgebied terwille van de kostbare pelzen een harden strijd voeren tegen het ruwe klimaat.
Uit Siberië gaan belangrijke partijen pelterijen naar de markten voor den bonthandel in Sovjet Rusland, waar deze handel een regeringsmonopolie is. Ook Scandinavië levert een aantal goede pelterijen. Een paar der voornaamste markten voor bont zijn Leipzig en Nisjni Nowgorod.