Een der vreeselijkste ziekten is wel de melaatsheid of lepra. Het is een besmettelijke kwaal, die reeds in de Oudheid in Azië en Afrika epidemisch kon heersen.
Ook wordt zij in den Bijbel herhaaldelijk genoemd en ook daar beschouwd als een der allerergste rampen, waardoor een mens kan worden getroffen. In Europa was deze ziekte ook reeds in oude tijden bekend, doch eerst tijdens en na de Kruistochten kwam zij in West-Europa, ook in de Nederlanden, tot ongekende uitbreiding.
Het is een ziekte, die niet zozeer de inwendige organen, doch meer de huid en de buitenwaarts gelegen zenuwen en zenuwknooppunten aantast en als vrijwel ongeneselijk wordt beschouwd. In de Middeleeuwen, toen de ziekte epidemisch begon te heersen, zag men zich genoodzaakt krachtige maatregelen tegen haar te treffen.
Men meende zeer terecht, dat alleen volkomen afzondering van de lijders buiten alle maatschappelijke verkeer de ziekte binnen enge grenzen zou kunnen terugdrijven. Men richtte daartoe in alle landen leprozenhuizen op, waarin de lijders werden afgezonderd.
Zo moeten in de 13e eeuw in Europa 19.000 leprozenhuizen hebben bestaan! Op straat moesten de melaatsen hun nadering aankondigen door middel van een ratel, de zogenaamde Lazarusklep. Tengevolge van deze strenge maatregelen was de ziekte in de 17e eeuw als volksziekte verdwenen en tegenwoordig wordt het aantal der lijders in geheel Europa op niet meer dan 6000 geschat, waarvan 20 à 40 in Nederland.
Deze lijders zijn dan in onze koloniën met de kwaal besmet. Zij worden in een tehuis op de Veluwe verpleegd.In ons Insulinde is de toestand minder gunstig, alhoewel toch reeds sinds 1865 de melaatsheid daar niet meer als een volksgevaar wordt beschouwd.
De Inlandse bevolking zelf isoleert hier en daar de melaatsen in gebouwtjes van bamboe in de sawah’s, in de bossen of drijvend op de rivieren.
Op het gebied der melaatsenverpleging is en wordt, behalve van gouvernementswege, ontzaglijk veel gedaan door de zendelingen van alle gezindten.