Het woord locomotief is afgeleid van een Latijnse uitdrukking, die „zich van zijn plaats bewegen” betekent. Dit bewegen geschiedt, doordat stoom beurtelings aan de voor- en achterzijde van een zuiger wordt toegelaten.
De zuiger wordt daardoor heen en weer bewogen, zo ook de zuigerstang, die via de drijfstang deze beweging overbrengt op ’n krukas, die ronddraait; op deze krukas zitten de drijfwielen bevestigd, die de locomotief in beweging brengt.De stoom wordt ontwikkeld in een ketel, die gedeeltelijk gevuld is met water en verhit wordt door een kolenvuur.
De eerste locomotief werd gebouwd in Engeland in 1803/4 door Richard Trevithik. Deze locomotief was heel anders dan de onze. Zij had gladde wielen en werd door tandwieloverbrenging voortbewogen.
In 1815 bracht George Stephenson grote verbeteringen aan. Een door hem gebouwde locomotief, genaamd de Rocket, won in een door de Stockton-Darlington baan uitgeschreven wedstrijd den eersten prijs en werd wereldberoemd: de „stamvader” van de tegenwoordige locomotieven.
Hierbij was de tandradoverbrenging vervallen en werd voor het eerst gebruik gemaakt van een overbrenging met behulp van een drijfstang.
Die machine had 2 assen. In den loop der tijden zijn de locomotieven steeds groter en zwaarder geworden en moesten zij dus op meer assen rusten. Het aantal assen, dat een locomotief heeft, wordt bepaald door het gewicht van de machine en de bodemgesteldheid.
Jullie ziet aan een locomotief grote en kleine wielen. De grote wielen zijn verbonden met stangen (koppelstangen). Door deze stangen wordt de kracht, die de zuiger van den stoom ondervindt, op verschillende wielen overgebracht, waardoor de machine in staat is zware treinen te trekken. Dit noemen we de drijfwielen; de kleine heten de loopwielen. Deze dienen alleen, om het gewicht van de machine mee te dragen. We duiden de loopwielen aan met een cijfer. De drijfwielen met een letter van het alfabet,. Zo heeft ook Jumbo, een der grootste machines bij de N.S., 2 loopwielen en 3 drijfwielen. We schrijven dus 2-c. Een ander onderscheid, dat we maken, is tussen personen- en goederentreinlocomotieven; we duiden die aan met een P of een G.
Zo is de bovengenoemde Jumbo een PO3 machine. Dat wil zeggen een personentrein machine — de O duidt aan, dat de stoom voor het bewegen der zuigers extra wordt verhit, oververhit, waardoor meer effect van den stoom wordt verkregen. De 3 betekent krachtserie 3.
Een voorbeeld voor een goederentrein is GTO3. G betekent goederenmachine. T wil zeggen, dat de tender met de machine één geheel vormt. O3 als bij PO3.
Om te bereiken, dat de steeds langer geworden machines gemakkelijk door bochten kunnen lopen, worden de voorste loopwielen vaak tot een soort wagentje (bogie) verenigd, waarop de ketel met een spil rust én dat om dié spil draaibaar is.
Aan den ketel bevinden zich allerlei hulptoestellen, die dienen ter regeling van den stoomtoevoer naar de cylinders. Hiertoe behoren de regulateur en de ganghandel. Verder bevinden zich nog aan een ketel een vuurkist, met daaronder een grote asbak, waarin de kolen gestookt worden. Dan is er een „dom”, waarin de stoom wordt verzameld van den ketel uit voor de cylinders. Dat is de, meestal geel-koperen, helm, die jullie zien tussen schoorsteen en machinistenhuis. Eindelijk is er nog de veiligheidsklep, die automatisch opengaat, wanneer de stoomdruk te hoog wordt in den ketel en dan zo’n geweldig lawaai maakt.
Allerlei contrôle-toestellen zijn in het machinistenhuis aanwezig, zoals een manometer, voor het meten van den stoomdruk; peilglazen, voor het waarnemen van den waterstand in den ketel; thermometer, voor de temperatuur van den stoom; snelheidsmeter, voor het meten van de snelheid. Andere hulptoestellen zijn: waterpomp voor het vullen van den ketel met water, dat in den tender meegevoerd wordt. In plaats van een pomp worden ook wel injecteurs gebruikt. Verder zijn er nog een luchtpomp, die gebruikt wordt bij het remmen van den trein, fluit, bel en allerlei aftapkranen, zoals er bij eiken stoomketel voorkomen.